201901165/3/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Maastrichtse Woonboten Vereniging en anderen, gevestigd te Maastricht,
2. [appellant], wonend te Maastricht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2902 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 29 januari 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Grensmaas 2018" te herstellen. Bij besluit van 19 april 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Grensmaas 2018" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
De Vereniging en anderen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht.
De raad en de Vereniging en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 26 februari 2024, waar zijn verschenen:
- de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door E.C. Koning, rechtsbijstandverlener te Rotterdam, [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D];
- de raad, vertegenwoordigd door E.J.A. Smeets en A. Verkuil.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een inpassingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het inpassingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is in 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak zeven gebreken in het plan geconstateerd. Met het oog op finale beslechting van het geschil heeft de Afdeling de raad opdragen om deze gebreken binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak en met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen, te herstellen.
3. Gelet hierop zijn de beroepen van de Vereniging en anderen en [appellant] tegen het besluit van 29 januari 2019 gegrond. Het besluit moet gedeeltelijk worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro en het beginsel van de rechtszekerheid.
Het herstelbesluit
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad met het herstelbesluit het bestemmingsplan "Grensmaas 2018" opnieuw en gewijzigd vastgesteld. De raad heeft daartoe nader gemotiveerd dat de door de raad gewenste ruimtelijke uitstraling langs de Stuwweg en Bosscherweg voor hem zwaarder weegt dan de belangen van de eigenaren en bewoners van de in de tussenuitspraak genoemde woonboten bij het kunnen behouden van de aanwezige dekschuiten/pontons. Verder heeft de raad artikel 14.4.1, onder a, en artikel 14.4.2 van de planregels laten vervallen.
De beroepen van rechtswege
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. De beroepen van de Vereniging en anderen en [appellant] zijn van rechtswege gericht tegen het herstelbesluit.
6. [appellant] heeft geen zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] geen bezwaren heeft tegen het herstelbesluit. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen dat besluit is daarom ongegrond.
7. De Vereniging en anderen hebben een zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht. De Afdeling zal hierna aan de hand van de zienswijze over het herstelbesluit beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.
Beoordeling herstelbesluit
Planregeling voor de dekschuiten/pontons
8. De Vereniging en anderen betogen dat de raad nog steeds niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de door de raad gewenste min of meer uniforme ruimtelijke uitstraling van de woonboten langs de Stuwweg en de Bosscherweg zwaarder weegt dan het belang van de eigenaren van de woonboten om de aanwezige dekschuiten/pontons te behouden. Zij wijzen op de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1241, onder 7.1, waarin de Afdeling in een handhavingszaak over onder meer de hier aan de orde zijnde dekschuiten/pontons heeft geoordeeld dat handhaving tegen het gebruik van de dekschuiten onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen (hierna: de handhavingszaak). De Vereniging en anderen hebben zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de raad daarom objectgebonden overgangsrecht in het plan had moeten opnemen voor al deze dekschuiten/pontons. 8.1. De raad stelt dat de uitspraak in de handhavingszaak is gedaan nadat het herstelbesluit is genomen en dat de nadere motivering en uitkomst in het herstelbesluit deels anders was geweest, als rekening had kunnen worden gehouden met deze uitspraak. Op de zitting heeft de raad nader toegelicht dat hij graag een meer structurele oplossing in de planregeling ziet opgenomen voor de acht, ook bij de handhavingszaak betrokken woonboten. Desgevraagd heeft de raad op de zitting medegedeeld dat hij het, gegeven de uitspraak in de handhavingszaak, eens is met objectgebonden overgangsrecht voor de betrokken pontons/dekschuiten bij de woonboten Stuwweg 12, 14, 16, 26, 34, 40 en 44 en Bosscherweg 61.
8.2. Gelet op de toelichting van de raad is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek nog niet hersteld. Het betoog slaagt. De Afdeling zal hierna onder de conclusie bezien tot welke gevolgen dit moet leiden.
Parkeren
9. De Vereniging en anderen betogen dat onzeker is of het herstelbesluit de aanleg van parkeerplaatsen langs de Stuwweg mogelijk maakt. Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" is de aanleg van parkeerplaatsen niet toegestaan (artikel 3.1, onder t, van de planregels) en onduidelijk is of parkeerplaatsen binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" als ‘additionele voorzieningen’ (artikel 13.1, onder i, van de planregels) zijn toegelaten. Daarnaast is de feitelijke aanleg niet gewaarborgd.
9.1. In overweging 24.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling al geoordeeld dat binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" parkeerplaatsen mogen worden aangelegd. De breedte van de bestemming biedt met ongeveer 7 meter voldoende ruimte voor langsparkeren. Het gebrek betrof artikel 14.2.2 van de planregels en dat artikel heeft de raad in het herstelbesluit laten vervallen, zodat in zoverre het gebrek is hersteld. De feitelijke realisatie van parkeerplaatsen is verder een uitvoeringsaspect dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. Over dit uitvoeringsaspect heeft de raad overigens op de zitting toegelicht dat er ontwerpen zijn gemaakt voor de herinrichting van de Stuwweg, waarin twee parkeerplaatsen per woonboot zijn voorzien.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 14.3 van de planregels
10. De Afdeling stelt vast dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek voor zover het betreft artikel 14.3 van de planregels niet is hersteld, omdat dit artikel zonder nadere motivering in het herstelbesluit is gehandhaafd. Het betoog slaagt. De Afdeling zal hierna onder de conclusie bezien tot welke gevolgen dit moet leiden.
De zienswijze voor het overige
11. De Vereniging en anderen hebben in hun zienswijze verder nog een aantal andere plandelen aan de orde gesteld. Over een aantal van deze onderdelen heeft de Afdeling in de tussenuitspraak al een oordeel gegeven. Behoudens zeer bijzondere gevallen, zoals evidente misslagen, is de Afdeling bij de einduitspraak gebonden aan de overwegingen van de tussenuitspraak. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om terug te komen van haar oordeel in de tussenuitspraak over deze plandelen.
In het licht van de goede procesorde kan verder niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, als het nadere besluit op het desbetreffende punt niet afwijkt van het oorspronkelijke besluit. Deze nieuwe beroepsgronden laat de Afdeling dus buiten bespreking.
Conclusie herstelbesluit
12. Het beroep van de Vereniging en anderen tegen het herstelbesluit is gegrond. Zoals op de zitting is besproken, moet dit besluit worden vernietigd voor zover een planregeling ontbreekt voor de dekschuiten/pontons bij de woonboten aan de Stuwweg 12, 14, 16, 26, 34, 40 en 44 en Bosscherweg 61 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Daarnaast moet het herstelbesluit worden vernietigd voor zover het betreft artikel 14.3 van de planregels wegens strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro.
13. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 april 2022 voor zover daarin een planregeling voor de hiervoor genoemde pontons/dekschuiten ontbreekt. Partijen zijn het er op de zitting over eens geworden dat voor de dekschuiten/pontons bij de acht woonboten objectgebonden overgangsrecht in het plan zou moeten worden opgenomen. Het begrip ‘objectgebonden overgangsrecht’ is al gedefinieerd in artikel 1.83 van de planregels. De Afdeling zal daarom bepalen dat aan de planregels een nieuw artikel 14.2.4 (Objectgebonden overgangsrecht bestaande dekschuiten/pontons) wordt toegevoegd dat komt te luiden: "Objectgebonden overgangsrecht is van toepassing op de bestaande dekschuiten/pontons aan de Stuwweg 12, 14, 16, 26, 34, 40 en 44 en Bosscherweg 61". Niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden hierdoor in hun belangen worden geraakt.
14. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
Proceskosten
15. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van Maastrichtse Woonboten Vereniging en anderen en [appellant] tegen het besluit van de raad van 29 januari 2019 tot vaststelling van bestemmingsplan "Grensmaas 2018" gegrond;
II. vernietigt dit besluit van 29 januari 2019 voor zover:
a. een planregeling ontbreekt voor dekschuiten/pontons binnen de bestemming "Water" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaatsen" in het zogenoemde overlaatgebied tussen de Stuwweg en de Bosscherweg;
b. het betreft artikel 14.3 van de planregels;
c. het betreft artikel 14.4.1, onder a, van de planregels;
d. het betreft artikel 14.4.2 van de planregels;
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 april 2022 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Grensmaas 2018" ongegrond;
IV. verklaart het beroep van de Maastrichtse Woonboten Vereniging en anderen tegen dit besluit van 19 april 2022 gegrond;
V. vernietigt dit besluit van 19 april 2022 voor zover:
a. een planregeling ontbreekt voor de dekschuiten/pontons bij de woonboten aan de Stuwweg 12, 14, 16, 26, 34, 40 en 44 en Bosscherweg 61;
b. het betreft artikel 14.3 van de planregels;
VI. bepaalt dat aan de planregels een nieuw artikel 14.2.4 wordt toegevoegd dat als volgt komt te luiden:
"14.2.4 Objectgebonden overgangsrecht bestaande dekschuiten/pontons
Objectgebonden overgangsrecht is van toepassing op de bestaande dekschuiten/pontons aan de Stuwweg 12, 14, 16, 26, 34, 40 en 44 en Bosscherweg 61.";
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 april 2022 voor zover dat is vernietigd;
VIII. draagt de raad van de gemeente Maastricht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde V., onder b, VI. en VII. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Maastricht tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 3.192,50 aan Maastrichtse Woonboten Vereniging en anderen, waarvan € 3.062,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 1.815,00 aan [appellant], waarvan € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat de raad van de gemeente Maastricht het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrage van:
a. € 345,00 aan Maastrichtse Woonboten Vereniging en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 174,00 aan [appellant].
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
745