ECLI:NL:RVS:2024:913

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
202307913/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak na intrekking verblijfsvergunning

Op 6 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De zaak betreft een vreemdeling wiens verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is ingetrokken. Dit besluit, dat op 14 oktober 2022 werd genomen, verplichtte de vreemdeling Nederland onmiddellijk te verlaten en er werd een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 28 november 2023 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde voor zover het de onmiddellijke uitzetting en het inreisverbod betrof.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Op 22 februari 2024 verzocht hij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 oktober 2022 worden opgeschort totdat er een uitspraak is gedaan in het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft, na beoordeling van de aangevoerde argumenten, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de rechtsgevolgen van het intrekkingsbesluit worden geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202307913/2/V1.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2023 in zaak nr. NL22.22523 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd voor zover daarbij de vreemdeling is opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Op 22 februari 2024 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 oktober 2022 worden opgeschort totdat uitspraak is gedaan op het hoger beroep.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 oktober 2022 worden geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
210