ECLI:NL:RVS:2024:854

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
202306511/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving schakelprogramma Rechtsgeleerdheid Universiteit van Amsterdam

Op 28 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante] en het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot inschrijving voor het schakelprogramma Rechtsgeleerdheid. Het afdelingshoofd Centrale Studentenadministratie heeft op 16 februari 2023 het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de inschrijvingsvoorwaarden. Ondanks meerdere verzoeken van de Toelatingscommissie heeft [appellante] geen bewijsstukken overgelegd die aantonen dat zij op 1 februari 2023 aan de voorwaarden voldeed. Hierdoor kon geen bewijs van toelating tot het schakeltraject worden verstrekt, wat resulteerde in de afwijzing van haar inschrijving.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 28 augustus 2023 ongegrond. In beroep betoogde [appellante] dat het college te laat had beslist en dat de beslissing onvoldoende gemotiveerd was. De Afdeling heeft de zaak op 18 januari 2024 behandeld, waarbij [appellante] en het college vertegenwoordigd door mr. M.J. Wijnen-Verhoek aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat het college terecht het verzoek tot inschrijving had afgewezen, omdat [appellante] niet tijdig de benodigde stukken had overgelegd. De Afdeling volgde het college in de stelling dat eventuele onrechtmatige beslissingen van de Open Universiteit niet voor rekening komen van de UvA.

Daarnaast heeft de Afdeling het verzoek van [appellante] om een dwangsom toe te kennen afgewezen, omdat het college niet tijdig had beslist, maar het bericht van [appellante] niet als een ingebrekestelling kon worden aangemerkt. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306511/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam,
verweerder (hierna: het college).
Procesverloop
Bij beslissing van 16 februari 2023 heeft het afdelingshoofd Centrale Studentenadministratie, namens het college, het verzoek van [appellante] tot inschrijving voor het schakelprogramma Rechtsgeleerdheid afgewezen.
Bij beslissing van 28 augustus 2023 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wijnen-Verhoek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] volgt sinds 14 januari 2020 het schakelprogramma Schakelzone Recht aan de Open Universiteit. Op 11 juni 2021 is [appellante] overgestapt naar het programma dat na afronding toelating geeft tot de masteropleiding van de Universiteit van Amsterdam (hierna: de UvA). Het gehele programma moet binnen vier jaar worden afgerond en wordt grotendeels gevolgd aan de Open Universiteit. De kopcursus, de bachelorscriptie, wordt aan de UvA gevolgd. De toelatingseis voor de kopcursus is dat 45 EC van het programma behaald moet zijn.
Besluitvorming
2.       [appellante] heeft op 16 december 2022 een verzoek gedaan tot inschrijving voor het schakelprogramma Rechtsgeleerdheid aan de UvA per 1 februari 2023. Het afdelingshoofd Centrale Studentenadministratie heeft, namens het college, het verzoek afgewezen omdat [appellante] niet voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden. Aan de beslissing op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellante] ondanks meerdere verzoeken van de Toelatingscommissie voor 1 februari 2023 geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op 1 februari 2023 aan de inschrijvingsvoorwaarden voldeed en dat daarom terecht geen bewijs van toelating tot het schakeltraject is verstrekt. Gevolg hiervan is dat [appellante] niet als student kan worden ingeschreven voor het schakelprogramma.
Het beroep
3.       [appellante] betoogt dat het college te laat heeft beslist op haar bezwaar. [appellante] voert daartoe aan dat zij op 19 juli 2023 een ingebrekestelling heeft gestuurd en zij verzoekt een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Verder betoogt [appellante] dat de beslissing onzorgvuldig is en onvoldoende is gemotiveerd. Volgens [appellante] heeft zij stukken overgelegd die niet zijn meegenomen in de beslissing van 28 augustus 2023. [appellante] stelt dat zij ten onrechte wordt benadeeld, omdat haar een tentamenmogelijkheid bij de Open Universiteit is ontnomen, waardoor zij niet kan starten met haar scriptie aan de UvA.
4.       Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd, stelt het college zich op het standpunt dat een inhoudelijke bespreking achterwege kon blijven, omdat het verzoek tot inschrijving is afgewezen op de grond dat [appellante] heeft verzuimd voor 1 februari 2023 stukken te overleggen waaruit blijkt dat vóór 1 februari aan alle inschrijvingsvoorwaarden voor inschrijving per 1 februari is voldaan als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, van het Inschrijvingsbesluit Universiteit van Amsterdam 2022-2023. Het college heeft in de door [appellante] aangedragen omstandigheden geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken op de toelatingseisen. Verder stelt het college zich op het standpunt dat studievertraging door een eventueel onrechtmatige beslissing van de Open Universiteit niet voor rekening komt van de UvA. Voor zover [appellante] heeft verzocht om een dwangsom toe te kennen vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, stelt het college zich op het standpunt dat het bericht van [appellante] van 19 juli 2023 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling en er daarom geen grondslag is voor de toekenning van een dwangsom.
De beoordeling
5.       De Afdeling is van oordeel dat het college het verzoek van [appellante] tot inschrijving voor het schakelprogramma Rechtsgeleerdheid mocht afwijzen. Zoals het college terecht heeft gesteld, heeft [appellante] niet vóór 1 februari 2023 stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij aan alle inschrijvingsvoorwaarden voor inschrijving per 1 februari voldoet. Ten tijde van de zitting bij de Afdeling voldeed [appellante] nog steeds niet aan de inschrijvingsvoorwaarden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de beslissing van 28 augustus 2023 onzorgvuldig is of onvoldoende is gemotiveerd. De Afdeling volgt het college in diens stelling dat eventuele onrechtmatige beslissingen van de Open Universiteit niet voor rekening komen van de UvA.
6.       Over het verzoek van [appellante] om toekenning van een dwangsom, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom wanneer een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Ingevolge het derde lid is de dwangsom verschuldigd vanaf de dag waarop twee weken zijn verstreken nadat de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1304, onder 4.1), houdt een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb in dat de belanghebbende het bestuursorgaan aanspoort om alsnog een besluit op zijn aanvraag te nemen. Daarbij moet voldoende duidelijk zijn over welke aanvraag die ingebrekestelling gaat, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat hij erop aandringt dat die beslissing alsnog wordt genomen.
7.       Hoewel het college niet tijdig heeft beslist op het door [appellante] gemaakte bezwaar, blijkt niet uit het bericht van 19 juli 2023 dat [appellante] zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat zij erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog genomen wordt. Het bericht is daarom niet aan te merken als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De Afdeling ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat het college [appellante] een dwangsom is verschuldigd.
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
97-1090