202203336/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ooij, gemeente Ubbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2022 in zaak nr. 21/5816 in het geding tussen:
[appellant]
en
Stichting Incident Management Vrachtauto's (hierna: STIMVA).
Openbare zitting gehouden op 14 februari 2024 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer
griffiers: mr. Y. Soffner, mr. drs. C.D. Westerbaan
Verschenen:
[appellant];
STIMVA, vertegenwoordigd door mr. L.G. Stiekma, bijgestaan door mr. E.J. Lichtenveldt, advocaat te Rotterdam.
Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het door [appellant] ingestelde beroep niet tijdig beslissen kennis te nemen. Het hoger beroep richt zich tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak
Gronden:
1. [appellant] heeft STIMVA verzocht een besluit te nemen over de berging van zijn aanhanger. Na het uitblijven van een reactie heeft [appellant] beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat STIMVA geen bestuursorgaan is en er dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat STIMVA geen bestuursorgaan is. De Afdeling licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan bij de rechtbank alleen beroep worden ingesteld tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, genomen door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
3. Vast staat dat STIMVA geen krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. In de uitspraken van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379 en ECLI:NL:RVS:2014:3394, heeft de Afdeling nader uiteengezet wanneer sprake is van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Volgens die bepaling is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon een bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel alleen bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb zijn. 4. De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken van enig wettelijk voorschrift op grond waarvan STIMVA openbaar gezag is toegekend. Ook overigens heeft STIMVA geen publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten, zodat ook niet op die grond openbaar gezag is toegekend. De uitzondering als genoemd in de hiervoor aangehaalde uitspraken van 17 september 2014 doet zich hier ook niet voor. Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat STIMVA niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Een schriftelijke reactie van STIMVA op het verzoek van [appellant] is dus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Er is daarom geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De op de zitting naar voren gebrachte uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europese Hof van Justitie maken dit oordeel niet anders.
5. Het hoger beroep is daarom ongegrond. STIMVA hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818-1050