202205275/1/A2.
Datum uitspraak: 21 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 augustus 2022 in zaak nr. 21/1877 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2018 herzien en vastgesteld op nihil. De teveel ontvangen voorschotten heeft de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd van [appellant].
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2018 op basis van nieuwe informatie herzien en vastgesteld op € 2.812,00. De te weinig ontvangen voorschotten heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] teruggestort of verrekend.
Bij uitspraak van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 27 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 8 maart 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2023, waar [appellant] via een Teams verbinding aan de zitting heeft deelgenomen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ter zitting is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 3 april 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een herziene definitieve berekening huurtoeslag over het jaar 2018 gemaakt waarin de huurtoeslag van [appellant] is vastgesteld op nihil. Dit naar aanleiding van een melding van de basisregistratie inkomen (hierna: BRI) waaruit een gezamenlijk toetsingsinkomen van [appellant] en zijn partner van € 30.871,00 is gebleken. Hierdoor moest [appellant] een bedrag van € 2.972,00 aan teveel ontvangen voorschotten huurtoeslag terugbetalen.
2. Op 9 februari 2022 heeft de BRI bij de Belastingdienst/Toeslagen een melding gemaakt van het verzamelinkomen van [appellant] over 2018 van € -3.398,00. Door deze melding heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 8 maart 2022 een herziene definitieve berekening huurtoeslag over het jaar 2018 gemaakt en de huurtoeslag van [appellant] vastgesteld op € 2.812,00. De te weinig ontvangen voorschotten van € 3.115,00 (inclusief wettelijke rente) heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] teruggestort of verrekend. Een terugvordering is hierdoor achterwege gebleven.
Oordeel van de rechtbank
3. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 8 maart 2022 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen gehouden is die inkomensgegevens in zijn besluitvorming te betrekken die volgen uit de aanslag inkomstenbelasting zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Van dit inkomensgegeven mag de dienst bij het berekenen van toeslagen niet afwijken. De dienst maakt in dit verband gebruik van de inkomensgegevens die zijn vervat in de meldingen van de BRI. In dit geval heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij zijn besluit van 8 maart 2022 gebruik gemaakt van de melding van de BRI van 9 februari 2022. Gelet hierop en gezien artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden en tijdig de huurtoeslag over 2018 heeft herzien.
Wettelijk kader
4. Artikel 20 van de Awir luidt:
"1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag."
Hoger beroep en beoordeling ervan
5. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank over het besluit van 8 maart 2022 en betoogt in hoger beroep dat de rechtbank de wet onjuist heeft toegepast. Volgens hem is, omdat de dienst na het onherroepelijk vastgestelde inkomen opnieuw een besluit heeft genomen, geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 20 van de Awir. Hierbij is volgens hem van belang dat de rechtbank in een eerdere uitspraak de navorderingsaanslag inkomstenbelasting heeft vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft gelet hierop onrechtmatig gehandeld en had artikel 21 van de Awir moeten toepassen, aldus [appellant]. Daarbij komt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat tijdig tot een herziening van de huurtoeslag over 2018 is besloten. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om vergoeding van schade en overige kosten heeft afgewezen omdat de rechtbank in een andere procedure zijn kosten wel heeft vastgesteld.
5.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden en tijdig de huurtoeslag over het jaar 2018 heeft herzien naar aanleiding van de melding van de BRI van 9 februari 2022. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank onder 6.2, 6.3 en 8, waarop het oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de tekst van artikel 20 van de Awir duidelijk en leidend is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht het door de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde en het in de BRI gemelde verzamelinkomen gevolgd. Indien dit inkomen door de Belastingdienst wordt gewijzigd, moet de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2018 heroverwegen en bezien of dat moet leiden tot het alsnog toekennen van huurtoeslag (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2951). Anders dan [appellant] betoogt is artikel 20 wel op zijn situatie van toepassing. Artikel 21 van de Awir ziet op andere situaties die hier niet aan de orde zijn. 5.2. Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet onrechtmatig gehandeld. De door [appellant] gestelde schade dient [appellant] op de schadeveroorzaker te verhalen en dus niet, zoals hij heeft betoogd, op de Belastingdienst/Toeslagen.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak voor zover aangevallen zal worden bevestigd.
7. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024
85-1068