202302110/3/V1.
Datum beslissing: 22 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 maart 2023 in zaak nr. NL22.12058 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 maart 2023 in zaak nr. NL22.12058.
De minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) heeft, op verzoek van de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht, namelijk:
- een memorandum van 25 maart 2021 van de Afdeling Ambtsberichten aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: AKN) te Bakoe;
- een ongedateerd onderzoeksverslag van de AKN te Bakoe aan de Afdeling Ambtsberichten met drie bijlagen.
Overwegingen
1. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De minister heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij een beperkte kennisneming noodzakelijk acht om de bij het onderzoek geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken te beschermen. De minister heeft toegelicht dat voor een onderzoek naar aanleiding van een asielverzoek vaak vertrouwenspersonen en informanten worden ingeschakeld en dat hij verantwoordelijk is voor het handhaven van een vertrouwelijke omgang met hun identiteit, functies en door hen verstrekte informatie. Doet hij dat niet, dan kan bekend raken dat zij aan een asielonderzoek hebben meegewerkt en kunnen zij ernstig gevaar lopen. Soms is een beroep op de bescherming van onderzoeksmethoden en -technieken noodzakelijk, omdat de identiteit van een vertrouwenspersoon of informant kan worden afgeleid uit een gebruikte onderzoeksmethode of -techniek. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat als methoden en technieken bekend zouden worden, de gegevens misbruikt kunnen worden waardoor toekomstig onderzoek niet meer mogelijk is of zelfs geen zin meer heeft.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken in dit geval zwaarder dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van de stukken.
5. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024
922