ECLI:NL:RBDHA:2023:4361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
NL22.12058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Azerbeidzjaanse eiser met betrekking tot activiteiten voor de Hizmet-beweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Azerbeidzjaanse nationaliteit. De eiser had op 24 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 21 juni 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 15 augustus 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om een individueel ambtsbericht op te vragen, dat op 24 maart 2022 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken was uitgebracht. Dit ambtsbericht concludeerde dat de eiser nooit veroordeeld of gezocht was in verband met strafzaken in Azerbeidzjan, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten heeft aangevoerd vanwege zijn betrokkenheid bij de Hizmet-beweging, maar dat deze problemen niet geloofwaardig zijn geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Azerbeidzjan. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de geloofwaardigheid van de asielrelaas en de rol van ambtsberichten in de besluitvorming over asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

ProcesverloopBij besluit van 21 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het individueel ambtsbericht op te vragen.
Bij bericht van 26 augustus 2022 is door de rechtbank verzocht om een volledig ongelakt exemplaar van het individueel ambtsbericht alsmede de stukken die hieraan ten grondslag liggen.
Op 1 september 2022 is door de Minister medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken. Daarbij is een ongelakte versie van de onderliggende stukken overgelegd.
Bij beslissing van 23 december 2022 heeft de geheimhoudingskamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de beperking van kennisneming (op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht) gerechtvaardigd is.
Bij bericht van 9 januari 2023 heeft eisers gemachtigde toestemming verleend om het individueel ambtsbericht en de daaraan ten grondslag liggende stukken bij haar beoordeling van het beroep te betrekken.
Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 7 maart 2023 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Eiser heeft op 24 juni 2020 onderhavige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij
- samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Eiser en zijn echtgenote (NL22.12059) waren beiden actief voor de Hizmet-beweging. Om deze reden heeft in 2017 een huiszoeking bij eiser plaatsgevonden. In mei 2018 en oktober 2019 is eiser opgepakt, veroordeeld en gevangen gezet. Eiser heeft ook verschillende keren bij de inlichtingendienst uitleg moeten geven over zijn reizen en bezigheden. In maart 2020 is eiser wederom door de politie opgeroepen, waaraan hij echter geen gehoor heeft gegeven. Eiser heeft op 12 maart 2020 zijn land verlaten. Op 5 mei 2020 is een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd.
1.2.
Op 24 maart 2022 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van eiser een individueel ambtsbericht uitgebracht. In het ongelakte gedeelte van dit ambtsbericht staat, onder andere, het volgende weergegeven:
“(…)
Antwoord op vraag 1
Uit onderzoek is gebleken dat een persoon met de naam [naam 1] officieel geregistreerd staat op het adres: [adres] , hetgeen ook staat in de kopie van ID-document (een kopie hiervan is door IND aangeleverd als bijlage 03).

Antwoord op vraag 2

Onderzoek naar deze vraag was niet mogelijk.

Antwoord op vraag 3a tot 5b

Uit onderzoek is gebleken dat een persoon met naam [naam 1] nooit veroordeeld of gezocht is in verband met een strafzaak in Azerbeidzjan, inclusief voor ‘illegale religieuze activiteiten’.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat de kopieën van de volgende documenten geen kopieën zijn van echte documenten:

Antwoord op vraag 6

Onderzoek heeft geen aanvullende informatie opgeleverd.”
1.3.
Verweerder heeft op 5 april 2022 het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder het voornemen geuit dat geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eveneens is het voornemen uitgebracht dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
de activiteiten verricht voor de Gülenbeweging;
de problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege Gülen-activiteiten; en
de problemen met handhavingsmedewerkers vanaf eind 2018.
1.3.1.
Verweerder heeft de 1e twee relevante elementen geloofwaardig geacht. De overige elementen heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht.
2. Namens eiser is op 3 mei 2022 een (voorlopige) zienswijze ingediend. Deze is op dezelfde dag aangevuld en verder nog aangevuld bij schrijven van 31 mei 2022 en 3 juni 2022. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Anders dan in het voornemen is hierin aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
2.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens hem in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
3. Omtrent de ongeloofwaardig geachte relevante elementen oordeelt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten door Gülen-activiteiten
4. De rechtbank stelt het volgende vast. In het kader van het hiervoor onder 1.3. genoemde 3e relevante element heeft verweerder door het ministerie van Buitenlandse Zaken laten onderzoeken of eiser strafrechtelijke problemen heeft ervaren met de Azerbeidzjaanse autoriteiten en of de door eiser ingediende strafrechtelijke documenten op waarheid zijn gebaseerd. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het hiervoor onder 1.2. genoemde individueel ambtsbericht.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris kan worden aangemerkt. Indien het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft en zolang daarbij de bronnen worden vermeld waaraan de informatie is ontleend, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan. Dit is slechts anders indien er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die juistheid. Over individuele ambtsberichten heeft de Afdeling overwogen (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO4075 en de uitspraak van 17 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:448) dat, indien een individueel ambtsbericht het asielrelaas waarop het ziet, op essentiële punten weerspreekt, het aan de desbetreffende vreemdeling is om het ambtsbericht te weerleggen.
4.1.1.
Verweerder stelt dat hij ten aanzien van het individueel ambtsbericht een zogeheten “REK-check” heeft uitgevoerd, waarbij aan de hand van de onderliggende stukken wordt beoordeeld of het individueel ambtsbericht qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Na inzage te hebben gekregen in de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht, is verweerder tot de conclusie gekomen dat het individueel ambtsbericht qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in zoverre aan zijn vergewisplicht voldaan.
4.1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het individueel ambtsbericht, de hieraan ten grondslag liggende stukken alsmede de daarin genoemde bronnen waaraan de informatie is ontleend en is van oordeel dat het individueel ambtsbericht zorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder het voornemen alsmede het bestreden besluit hierop niet ten onrechte heeft gebaseerd. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat verweerder op basis van het individueel ambtsbericht terecht heeft vastgesteld dat eiser nooit is veroordeeld of gezocht in verband met een strafzaak in Azerbeidzjan, inclusief voor “
illegale religieuze activiteiten” en dat verweerder derhalve niet ten onrechte heeft overwogen dat deze omstandigheid ernstig afbreuk doet aan de door eiser gestelde problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, zoals die hiervoor onder 1.1. (samengevat) staan beschreven. De door eiser overgelegde brief van de advocaat [naam 2] , waarin dezelfde problemen worden beschreven die ook door eiser naar voren zijn gebracht, maakt dat oordeel niet anders. Eiser wordt, gelet op de inhoud van het individueel ambtsbericht en de hieraan ten grondslag liggende stukken, niet gevolgd in zijn standpunt dat in Azerbeidzjan de gegevens van delicten een jaar na de tenuitvoerlegging worden verwijderd. Ook in de door eiser overgelegde documenten, zijnde twee vonnissen van de arrondissementsrechtbank te Baku van 14 mei 2018 en 2 oktober 2019, twee oproepen van het politiebureau van 25 februari 2020 en 4 maart 2020 alsmede een op 5 mei 2020 gedateerde beschikking van de onderzoeks- en opsporingsafdeling van het politiebureau te Baku, die door hem ter onderbouwing van zijn gestelde problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten zijn overgelegd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien voor een ander standpunt. De rechtbank acht hiervoor van belang dat in het individueel ambtsbericht omtrent voornoemde documenten is vastgesteld dat geen sprake is van echte documenten. Omtrent de overige overgelegde documenten die zien op eisers identiteit, nationaliteit en herkomst alsmede zijn arbeidsverleden en de door hem ontvangen medische zorg, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze niet de kern van het 3e relevante element raken.
4.2.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat het legale en probleemloze vertrek van eiser uit Azerbeidzjan, ondanks de oproepingen door de politie, eveneens afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Verder heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten onder verhoogde aandacht staat, nu hij naar eigen zeggen zijn activiteiten na mei 2018 op een laag pitje heeft gezet en zijn echtgenote heeft verklaard gestopt te zijn met haar activiteiten. In aanvulling hierop heeft verweerder kunnen betrekken de omstandigheid dat eiser zich op vrijwillige basis heeft ingezet voor de Gülenbeweging en dat niet is gebleken dat hij binnen voornoemde beweging een prominente en/of activistische rol heeft vervuld, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank evenmin blijkt uit de door eiser in beroep overgelegde verklaringen van andere personen binnen de Gülenbeweging. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen achten dat uit het algemeen ambtsbericht Azerbeidzjan van september 2021 niet blijkt dat er sprake is van wijdverspreide vervolging van Gülenisten in Azerbeidzjan en heeft daartoe van belang mogen achten dat Turkse burgers verdacht van Gülenaanhang in Azerbeidzjan weliswaar zijn overgedragen aan de Turkse autoriteiten en dat hieruit blijkt dat Azerbeidzjan met betrekking tot Turkse burgers zich niet houdt aan het non-refoulement beginsel, maar dat echter niet is gebleken dat de Azerbeidzjaanse overheid actief Azerbeidzjaanse burgers vervolgt voor Gülenaanhang. In aanvulling hierop heeft verweerder kunnen betrekken dat uit voornoemd ambtsbericht eveneens blijkt dat sommige mensen (die niet politiek actief zijn geweest en geen hogere posities hebben ingenomen binnen de Gülenbeweging) die hun baan hebben verloren vanwege hun banden met de Gülenbeweging deze na enige tijd weer terug hebben gekregen, zelfs bij de overheid. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser tot 7 maart 2020 is blijven werken en dat hieruit niet blijkt van ernstige problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Omtrent de namens eiser overgelegde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 7 april 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:1766) wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat de casus in die procedure aan andere is dan in onderhavige procedure. In die zaak ging het om asielzoekers die in Turkije problemen hebben ondervonden vanwege Gülenaanhang, hetgeen heeft geresulteerd in een veroordeling in Turkije.
Ten aanzien van de problemen met handhavingsmedewerkers vanaf eind 2018
5. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij en zijn familieleden door handhavingsmedewerkers zijn vernederd en bedreigd als gevolg van eisers ontslag uit de gevangenis. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.1.2. is geoordeeld heeft verweerder kunnen overwegen dat niet wordt ingezien dat nu eiser nog nooit strafrechtelijk is gezocht of veroordeeld, hij wel dusdanig onder de negatieve aandacht van de autoriteiten zou staan dat hij wordt vernederd door handhavingsmedewerkers. Verweerder heeft ook in dit verband van belang mogen achten dat eiser geen prominente rol binnen de Gülenbeweging heeft gehad en dat derhalve niet valt in te zien dat handhavingsmedewerkers hem zouden zien als een landverrader of hem lastig zouden willen vallen. Verder heeft verweerder, net als ten aanzien van de problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, ook hier kunnen betrekken de omstandigheid dat eiser tot 7 maart 2020 heeft kunnen werken, maar daarnaast ook dat hij meerdere keren in en uit Azerbeidzjan heeft kunnen reizen en zonder problemen een paspoort heeft kunnen aanvragen voor zichzelf en zijn gezin.
6. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte relevante elementen oordeelt de rechtbank als volgt.
6.1.
Bij de beoordeling of de asielaanvraag van een vreemdeling voor inwilliging in aanmerking komt, onderzoek verweerder de geloofwaardigheid van de relevante elementen, de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer zal overkomen en de zwaarwegendheid van de aannemelijke risico’s over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst zal overkomen. Aan een toetsing van de zwaarwegendheid wordt eerst toegekomen als een of meer relevante elementen geloofwaardig worden geacht en het risico over wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen gegrond of reëel wordt geacht.
6.2.
Nu verweerder de hiervoor onder 1.3. genoemde relevante elementen 1. en 2. geloofwaardig heeft geacht, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser de vermoedens over wat hem bij terugkeer zal overkomen niet aannemelijk heeft geacht. Daarbij stelt de rechtbank vast dat zowel de overwegingen uit het voornemen als het bestreden besluit ten aanzien van het relevante element 1. namens eiser niet zijn bestreden.
6.3.
In de omstandigheid dat geloofwaardig is geacht dat eiser activiteiten heeft verricht voor de Gülenbeweging, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat eiser heeft te vrezen voor vervolging op één van de gronden van het Verdrag. Hiervoor is van belang, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, dat verweerder de door eiser gestelde problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege Gülen-activiteiten niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien dat eiser in de toekomst wel heeft te vrezen voor vervolging, nu in Azerbeidzjan geen sprake is van grootschalige vervolging van Gülenisten of dat Gülenaanhangers enkel vanwege hun activiteiten te vrezen hebben voor vervolging in Azerbeidzjan. Verweerder heeft hieromtrent terecht betrokken dat eiser in het verleden geen problemen heeft ervaren met voornoemde autoriteiten en dat hij heeft verklaard dat hij zijn activiteiten voor de Gülenbeweging sinds mei 2018 grotendeels heeft neergelegd. Daarnaast heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat er een verschil bestaat tussen het door eiser verrichte vrijwilligerswerk voor de Gülenbeweging en politieke oppositie voeren tegen de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Ook heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiser meerdere keren in en uit Azerbeidzjan is gereisd.
6.4.
Voor zover eiser enige belediging of discriminatie heeft moeten ondergaan of vreest te ondergaan, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt. Hiertoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Immers, eiser heeft tot kort voor zijn vertrek kunnen werken en had beschikking tot huisvesting en medische zorg. Tevens had eiser de financiële middelen om meerdere keren in en uit Azerbeidzjan te reizen. Evenmin is gebleken dat eiser in andere belangrijke maatschappelijke aspecten is gehinderd.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Tevens zijn geen redenen naar voren gebracht om aan te nemen dat terugkeer van eiser naar Azerbeidzjan leidt tot een reëel risico als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.1.2. is de rechtbank tevens van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
9. Tot slot stelt de rechtbank vast dat geen gronden zijn gericht tegen de weigering om aan eiser een reguliere vergunning te verlenen en evenmin tegen hetgeen verweerder heeft overwogen omtrent artikel 64 van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.