ECLI:NL:RVS:2024:604
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
Op 14 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 24 augustus 2023, bepaalde dat het recht op bescherming van de vreemdeling op 4 september 2023 zou eindigen, gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG (Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De rechtbank Den Haag had op 1 november 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg.
De Raad van State oordeelde dat de eerste grief van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Echter, de tweede grief slaagde, omdat eerder was geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de genoemde datum. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en oordeelde dat de tijdelijke bescherming van rechtswege eindigt op 4 maart 2024.
De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.