202305498/4/R4.
Datum uitspraak: 12 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Malden, gemeente Heumen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Heumen (hierna: de raad),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Malden, Kerkweg 20" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 1 februari 2024, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. M. van Moorsel, advocaat in Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door T.J.F.C. van Merrienboer, zijn verschenen. Verder is op de zitting VME Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat in Deventer en [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 6 januari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Voorlopig karakter oordeel
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
3. Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het perceel Kerkweg 20 in Malden (hierna: het perceel) mogelijk. De bestaande woning en een aantal andere gebouwen (schuren en garages) worden gesloopt en vervangen door een appartementengebouw met 10 wooneenheden.
4. [verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied. Volgens hen zal de komst van een appartementengebouw hun woon- en leefomgeving aantasten. Omdat er inmiddels een aanvraag voor een omgevingsvergunning is gedaan voor het bouwen van een appartementengebouw, hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen.
Beoordeling verzoek
5. De belangrijkste betogen van [verzoeker] en anderen gaan over de stedenbouwkundige uitstraling van het appartementengebouw, de aantasting van hun privacy, het parkeren, de aanleg van een waterberging en groenstrook, en de m.e.r.-beoordeling. De voorzieningenrechter ziet in die betogen op dit moment geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hij zal hierna uitleggen waarom niet.
5.1. Op het perceel gold voorheen het bestemmingsplan "Kern Malden". Dat bestemmingsplan gold ten tijde van de besluitvorming nog steeds voor de omgeving van het perceel. Op grond van dat bestemmingsplan is het toegestaan om een hoofdgebouw te bouwen met een hoogte van 10 m. Daarnaast maakt het bestemmingsplan "Kern Malden" het mogelijk om tot 2,5 m van de zijdelingse perceelsgrens te bouwen. Het is onder voorwaarden zelfs mogelijk om tot op de zijdelingse perceelsgrens te bouwen, zij het met een lagere bouwhoogte dan 10 m.
Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om een kleinschalig appartementengebouw te bouwen met een goothoogte van 9 m en een bouwhoogte van 11 m. Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, waardoor de afstand van gebouwen tot de percelen van omwonenden minimaal 7 m bedraagt.
5.2. Mede gelet op de bouwmogelijkheden die in de omgeving zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Kern Malden" en de omvang en ligging van het bouwvlak op het perceel in het nieuwe bestemmingsplan, heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat een appartementengebouw met een goothoogte van 9 m en een bouwhoogte van 11 m stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar is.
Aannemelijk is dat de bouw van een appartementengebouw tot enige vermindering van de privacy van omwonenden kan leiden. Maar gelet op de maximaal toegestane goothoogte van 9 m en bouwhoogte van 11 m en de minimale afstand tot de naastgelegen percelen van 7 m, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de privacy van omwonden niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. De verwijzing door [verzoeker] en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2081, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Die uitspraak ging over een bestemmingsplan dat het toeliet om een woongebouw met 40 appartementen te bouwen op 2 m van de erfgrens tot 14,7 m hoog. Die situatie is niet vergelijkbaar met dit geval. 5.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat een aanvraag voor het bouwen van een bouwwerk wat betreft de noodzakelijke parkeergelegenheid moet worden getoetst aan artikel 5.3 van de planregels. Dat artikel staat in hoofdstuk 5 "Algemene bouwregels" en bepaalt dat bij het bouwen zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de minimale parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 of de rechtsopvolger daarvan. Met dat artikel is geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de raad niet had mogen aansluiten bij de minimale parkeernormen in de CROW-publicatie 381. Maar ook als van de gemiddelde parkeernormen zou moeten worden uitgegaan en een klein aantal openbare parkeerplaatsen zou moeten worden gebruikt, ziet de voorzieningenrechter gelet op de aard van de omgeving van het plangebied geen aanleiding voor het oordeel dat er niet in voldoende parkeerplaatsen zal kunnen worden voorzien.
5.4. In de bodemzaak zal moeten worden beoordeeld of [verzoeker] en anderen terecht betogen dat in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting tot het aanleggen van een waterberging en een groenstrook had moeten worden opgenomen. Op de zitting heeft VME Beheer B.V. toegelicht dat een wadi en groenstrook zullen worden aangelegd en dat die ook onderdeel uitmaken van de gedane aanvraag. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in de betogen van [verzoeker] en anderen over de waterberging en de groenstrook op dit moment geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat, voor zover op deze punten het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan gebreken zou kennen, de raad die met een nader besluit kan herstellen.
5.5. In de bodemzaak zal ook moeten worden beoordeeld of de raad ten onrechte geen m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan een kleinschalig appartementengebouw mogelijk maakt in een woonwijk, op een al grotendeels verhard perceel dat al een woonbestemming had en waarop al gebouwen stonden, heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat zich geen belangrijke milieugevolgen zullen voordoen. Ook in zoverre bestaat daarom op dit moment geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Van Roessel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024
457