ECLI:NL:RVS:2024:549
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat het recht op bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG, ook wel de Richtlijn Tijdelijke Bescherming genoemd, en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:32) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd. Dit oordeel leidde tot de conclusie dat de tweede en derde grief van de vreemdeling slagen. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad van State heeft vastgesteld dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. De staatssecretaris moet de vreemdeling informeren over de wijze waarop dit zal gebeuren. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.625,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.