ECLI:NL:RVS:2024:5405

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202300814/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onttrekking aan openbaar verkeer van de Johan Wagenaarkade in Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2022, waarin [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht om een gedeelte van de Johan Wagenaarkade onttrekken aan het openbaar verkeer. Dit besluit is genomen in het kader van de bouw van 54 sociale huurwoningen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet tijdig de gegevens van andere wijkbewoners had ingediend en dat hij geen procesbelang had. [appellant] is het hier niet mee eens en stelt dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat hij in de wijk woont en door de onttrekking van de kade met zijn camper niet meer de wijk uit kan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2024. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij wel degelijk een individueel belang heeft. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] ongegrond, maar oordeelt dat het college het griffierecht aan [appellant] moet vergoeden.

Uitspraak

202300814/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Utrecht,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 21 december 2022 in zaak nr. 22/2144 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht besloten tot onttrekking aan het openbaar verkeer van het gedeelte van de Johan Wagenaarkade, gelegen tussen de Petristraat en de Hendrika van Tussenbroeklaan.
Op 10 oktober 2022 heeft het college het besluit gewijzigd in die zin dat de procedurele samenhang met het bestemmingsplan is komen te vervallen.
Bij uitspraak van 21 december 2022 heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het besluit van 4 april 2022.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Stichting Woonin heeft als rechtsopvolger van stichting Mitros een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 oktober 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Oskam, advocaat in Utrecht, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Woonin, vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, advocaat in Amsterdam, en [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft bij het besluit van 4 april 2022 besloten dat een gedeelte van de Johan Wagenaarkade aan de openbaarheid wordt onttrokken. Het onttrekkingsbesluit is deel van een groter geheel van plannen van het college om 54 sociale huurwoningen aan de Johan Wagenaarkade te bouwen. Na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan heeft het college bij het besluit van 10 oktober 2022 besloten de samenhang tussen het onttrekkingsbesluit en het bestemmingsplan te laten vervallen.
1.1.    De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn stelling dat hij het beroep heeft ingesteld bij de rechtbank mede namens andere wijkbewoners. [appellant] heeft niet tijdig de gegevens van deze personen ingediend. Omdat [appellant] ter zitting zou hebben gezegd geen oordeel meer te hoeven over de ontvankelijkheid van de wijkbewoners, heeft de rechtbank alleen het beroep van [appellant] zelf beoordeeld. De rechtbank heeft vervolgens [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep vanwege het ontbreken van procesbelang.
1.2.    [appellant] is het hiermee niet eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
2.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat hij wel een oordeel wenste over de ontvankelijkheid van de wijkbewoners namens wie hij mede beroep heeft ingesteld. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. [appellant] woont in de wijk en kan met zijn camper van 2,75 meter breed, inclusief uitstekende spiegels, door de onttrekking van de Johan Wagenaarkade aan het openbaar verkeer, niet meer de wijk uit komen. De enige overgebleven uitweg, de Catharina van Renneslaan, is daarvoor te smal. Verder stelt [appellant] dat de Catharina van Renneslaan door het onttrekkingsbesluit gevaarlijker is geworden.
Ontvankelijkheid
3.       Volgens de rechtbank heeft [appellant] op de zitting erkend geen oordeel meer te wensen over de ontvankelijkheid van de wijkbewoners, namens wie hij mede beroep heeft ingesteld. [appellant] is het hiermee niet eens. Wat daar ook van zij, [appellant] heeft geen hoger beroep ingesteld namens andere wijkbewoners en geen van die wijkbewoners heeft zich in de hoger beroepsprocedure als belanghebbende gemeld. Er zijn ook geen wijkbewoners op de zitting bij de Afdeling verschenen. Indien deze wijkbewoners hadden willen opkomen tegen deze overweging van de rechtbank dan hadden zij dat kenbaar moeten maken aan de Afdeling. Het betoog van [appellant] over de overweging van de rechtbank kan daarom nergens toe leiden en slaagt daarom niet.
4.       [appellant] woont in de wijk Halve Maan-Zuid, in de directe nabijheid van de Catharina van Renneslaan. Hij maakt gebruik van de Catharina van Renneslaan, als één van de weinig beschikbare routes, om de wijk te verlaten. Daarmee heeft [appellant], anders dan de rechtbank heeft overwogen, een bijzonder individueel belang dat hem belanghebbende maakt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3510.
5.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Alleen al daarom slaagt het hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:116 van de Algemene wet bestuursrecht de zaak zonder terugwijzing naar de rechtbank af te doen, aangezien de zaak naar haar oordeel geen verdere behandeling door de rechtbank behoeft. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de uitspraak een inhoudelijke overweging ten overvloede bevat.
Beoordeling beroep
6.       Het beroep van [appellant] richt zich op mogelijke problemen die zullen ontstaan in de Catharina van Renneslaan door de onttrekking van de Johan Wagenaarkade. Volgens [appellant] is de Catharina van Renneslaan een smalle straat. Door deze straat tot enige uitweg van de wijk te maken, ontstaat een onleefbare situatie. Daarnaast wordt de straat regelmatig geblokkeerd door voertuigen, zoals vuilniswagens en bezorgdiensten. Door opstopping in de Catharina van Renneslaan gaan bestuurders van voertuigen op zoek naar andere uitwegen, wat zal resulteren in het negeren van de voorgeschreven rijrichting in andere straten. Dit kan volgens [appellant] tot gevaarlijke situaties leiden, bijvoorbeeld voor spelende kinderen. [appellant] voert verder nog aan dat het college de effecten van de wegafsluiting op de verkeersveiligheid in de wijk slechts heeft gebaseerd op een CROW-berekening. Daarbij gaat het college er volgens [appellant] aan voorbij dat het hier om een smalle straat gaat die aansluit op een drukke verkeersader richting de snelweg.
6.1.    Het college en Stichting Woonin hebben daar tegenover gesteld dat het onttrekkingsbesluit onderdeel is van herinrichting en vergroening van de wijk en het realiseren van de bouw van 54 sociale woningen aan het deel van de Johan Wagenaarkade waar het onttrekkingsbesluit op ziet. Zij wijzen erop dat de besluitvorming rond dit project inmiddels onherroepelijk is geworden. In dit project is verkeersveiligheid ook betrokken en de onttrekking van dit deel van de kade zorgt ook voor vermindering van sluipverkeer. Zij wijzen ter aanvulling nog op een door het bureau Goudappel verricht verkeersonderzoek van 19 juni 2023, dat door Woonin als een second opinion over de gevolgen voor de verkeersveiligheid is aangevraagd. Het onderzoek van Goudappel bevestigt de resultaten van een eerder door het college verricht onderzoek over verkeersveiligheid in het kader van de besluitvorming rond de herinrichting van de wijk.
6.2.    De Afdeling maakt uit de uitkomsten in het onderzoek van Goudappel op dat het verkeerskundig effect van de woningbouwontwikkeling beperkt is. Ook leidt volgens dit onderzoek de beperkte toename van het verkeer op het kruispunt Catharina van Renneslaan - Joseph Haydnlaan niet tot een verslechtering van de verkeersveiligheid. [appellant] heeft dit onderzoek van Goudappel niet concreet bestreden of weerlegd. Verder wijst de Afdeling op haar uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2820, waarin al een oordeel is gegeven over de afsluiting van de Johan Wagenaarkade, zij het in een ander kader. In die uitspraak stond het bestemmingsplan centraal. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de afsluiting van de Johan Wagenaarkade nodig en verantwoord is. Alles overwegende volgt de Afdeling het college in de conclusie dat het belang dat gediend is bij het onttrekkingsbesluit zwaarder weegt dan het door [appellant] genoemde belang bij het kunnen gebruiken van meer uitvalswegen dan alleen de Catharina van Renneslaan. Het betoog slaagt niet.
6.3.    Het beroep van [appellant] is ongegrond.
Conclusie
7.       Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] ongegrond verklaren.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 21 december 2022 in zaak nr. 22/2144;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
314-1104