202306755/1/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van [appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 september 2023 in zaak nr. 22/402 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2021 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een twee-onder-één-kapwoning aan de Bosweg ongenummerd in Bennekom (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 21 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. Polman, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] heeft een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel. Het bestemmingsplan ‘’Bennekom-Oost’’ kent de bestemmingen ‘’Wonen’’, ‘’Tuin’’ en de dubbelbestemming ‘’Waarde-Archeologie’’ aan het perceel toe. Volgens de bouwregels van het bestemmingsplan mogen hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘’Wonen’’ uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Het perceel heeft echter geen bouwvlak. Het college heeft de aanvraag om die reden in strijd geacht met het bestemmingsplan en daarom geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet past in het bestemmingsplan, omdat er op het perceel geen bouwvlak aanwezig is. Daarnaast heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om niet mee te werken aan een buitenplanse afwijking. Het aangevraagde bouwplan past niet binnen het beleid dat de gemeente Ede hanteert voor open plekken. Het college heeft er terecht op gewezen dat in de structuurvisie bij ambitie 7 staat dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwbouw op incidentele plekken die nog als open plekken bewaard zijn gebleven. De rechtbank heeft verder geen strijd aanwezig geacht met het gelijkheidsbeginsel. De door [appellant] aangehaalde situatie van [locatie 1]/[locatie 2] verschilt van de situatie van [appellant], nu de Bosweg naast nummer [..] gelegen is in het oostelijke deel van Bennekom en het perceel [locatie 1]/[locatie 2] in het westelijke deel. Voor het oostelijke deel is expliciet in de structuurvisie opgenomen dat terughoudend wordt omgegaan met nieuwbouw op incidentele plekken die nog als open plek bewaard zijn gebleven, terwijl dat voor het westelijke deel niet expliciet is vermeld.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college met verwijzing naar het in de Structuurvisie opgenomen beleid redelijkerwijs heeft kunnen concluderen tot het weigeren van de omgevingsvergunning voor dit perceel. Onder verwijzing naar de door Van Brink bij de rechtbank overgelegde stedenbouwkundige onderbouwing stelt [appellant] zich op het standpunt dat het perceel niet (langer) als open plek kan worden aangemerkt. Gelet op het belang van woningbouw en de in de Structuurvisie uitgesproken voorkeur van inbreiding boven uitbreiding heeft het college ten onrechte geconcludeerd dat realisering van het bouwplan in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening. [appellant] stelt zich verder op het standpunt dat zijn situatie niet wezenlijk verschilt van het perceel [locatie 1]/[locatie 2], te Bennekom, in welk geval wel is meegewerkt aan een bouwplan, terwijl ook daar geen bouwvlak aanwezig was.
3.1. Wat door [appellant] in hoger beroep is aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling ziet in wat door [appellant] in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan wat de rechtbank heeft gedaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 en 7 opgenomen overwegingen van de aangevallen uitspraak, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.2. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat zij geen aanleiding ziet om het perceel niet (langer) als een open plek aan te merken. De woningen in de directe omgeving van het perceel, waarnaar [appellant] heeft verwezen, waren ook al gerealiseerd op het moment dat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Bennekom-Oost omgeving Bosweg" (uitspraak van 19 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4699). De openheid van het perceel werd ook op dat moment in het gevoerde ruimtelijke beleid als ruimtelijke kwaliteit aangemerkt, waarvan niet zonder deugdelijke motivering kon worden afgeweken. Met de rechtbank ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de overgelegde stedenbouwkundige onderbouwing argumenten te ontlenen om het perceel niet langer als open plek te kwalificeren. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J. Rijsdijk, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024