202204481/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2022 in zaak nr. 21/6458 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Capelle aan den IJssel
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2021 heeft het college in de basisregistratie personen (hierna: brp) het geboorteland van [wederpartij] gewijzigd van Eritrea in Ethiopië.
Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 november 2021 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 5 juli 2023 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 23 april 2021 gehandhaafd.
[wederpartij] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 5 juli 2023.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 april 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P. Raaphorst, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M. Wiersma, advocaat in Rotterdam, en vergezeld door [persoon], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] is in augustus 2020 bij haar vestiging in de gemeente Capelle aan den IJssel op basis van een geboorteakte in de brp geregistreerd met geboorteplaats Asmara en geboorteland Eritrea. Het college heeft zich in het besluit van 23 april 2021 op het standpunt gesteld dat het geboorteland van [wederpartij] niet Eritrea maar Ethiopië is, omdat in het geboortejaar van [wederpartij] ([geboortejaar]) Eritrea onderdeel uitmaakte van Ethiopië. Het geboorteland is daarom gewijzigd in Ethiopië. Aan het wijzigen van het geboorteland van [wederpartij] ligt het zogeheten rechtsfeit ten grondslag, de geboorte, en het land dat ten tijde van dat rechtsfeit gold. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het Handboek Burgerzaken Amsterdam (hierna: HBA) en de Handleiding Uitvoeringsprocedures (hierna: HUP). Omdat in de landentabel, behorende bij de HUP, geen ingangsdatum voor Eritrea staat vermeld, heeft het college het HBA geraadpleegd. Daarin staat vermeld dat Eritrea tussen 1952 en 27 mei 1993 onderdeel was van Ethiopië en daarom bij het bepalen van de landsnaam bij rechtsfeiten Ethiopië moet worden gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Zij is, anders dan het college in het besluit van 23 november 2021, van oordeel dat het college ten onrechte niet beoordeeld of de gevolgen van de wijziging voor [wederpartij] onevenredig zijn. De rechtbank heeft hierbij overwogen niet te zien op welke punten het handhaven van de vermelding van Eritrea als geboorteland tot gevolg kan gaan hebben dat onjuiste beslissingen worden genomen of de uitvoering van wet- en regelgeving wordt belemmerd.
Hoger beroep en beoordeling
3. In hoger beroep is slechts in geschil of gezien het van toepassing zijnde beleid het college in zijn besluitvorming ook de belangen van [wederpartij] had moeten meenemen. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Volgens haar heeft de rechtbank daarom ten onrechte het beroep gegrond heeft verklaard.
3.1. Dit betoog faalt. Het college heeft de wijziging van het geboorteland van [wederpartij] gebaseerd op beleid, zoals dat hiervoor onder 1 is weergegeven. Anders dan het college in hoger beroep heeft betoogd, kan toepassing van beleid in een individueel geval gevolgen hebben die onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid gediende doel. Het college moet dan ook onderzoeken of in het concrete geval van het beleid mag of moet worden afgeweken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college dit in het besluit van 23 november 2021 ten onrechte heeft nagelaten.
3.2. Dit betekent dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
Beroep tegen het nieuwe besluit van 5 juli 2023 en beoordeling
4. Het college heeft uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en een nieuw besluit genomen. Bij dit besluit heeft het college het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard. Gezien artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen dit besluit hierna beoordelen.
4.1. In het besluit van 5 juli 2023 heeft het college wederom het van toepassing zijnde beleid toegepast. Hierbij heeft hij nu wel de gevolgen van de wijziging van het geboorteland voor [wederpartij] onderzocht. Volgens het college heeft [wederpartij] niet concreet gemaakt welke nadelige gevolgen de wijziging van het geboorteland voor haar heeft. Hetzelfde geldt voor welke vragen deze wijziging bij officiële instanties oproept. Een gevolg van de wijziging zou volgens het college wel kunnen zijn dat een officieel document moet worden vernieuwd. Verdere nadelige gevolgen zijn bij het college niet bekend. Het eventuele nadelige gevolg van het vernieuwen van documenten weegt volgens het college niet op tegen het zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk houden van de brp.
4.2. [wederpartij] stelt dat haar geboorteland niet Ethiopië maar Eritrea is. Historisch gezien is dit altijd zo geweest en de toenmalige bezetting van dit gebied door Ethiopië maakt dit volgens haar niet anders. Naast politieke en emotionele gronden vreest [wederpartij] voor verwarring bij officiële instanties en wordt ook haar privéleven hierdoor geraakt.
4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn (uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198). [wederpartij] heeft in deze procedure naar feiten en omstandigheden verwezen waaruit naar voren komt dat het voor haar belangrijk is dat Eritrea als haar geboorteland wordt aangemerkt. Zij heeft echter niet concreet onderbouwd wat de gevolgen van de wijziging hiervan in Ethiopië voor haar zijn. Ook niet wat dit eventueel zou kunnen betekenen bij het vernieuwen van documenten. Hierbij is ook van belang dat het gaat om wijziging van haar geboorteland en dat [wederpartij] nog steeds de Eritrese nationaliteit heeft. Het college heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen voor [wederpartij] niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk te laten zijn. Het betoog slaagt dus niet. 4.4. Dit betekent dat het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 5 juli 2023 ongegrond is.
Proceskosten
5. Het college moet de proceskosten die [wederpartij] in hoger beroep heeft gemaakt vergoeden.
6. Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb wordt van het college griffierecht geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
lll. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel van 5 juli 2023 ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
85-1104