ECLI:NL:RVS:2024:531
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
Op 8 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het besluit, genomen op 25 augustus 2023, bepaalde dat het recht op bescherming van de vreemdeling op 4 september 2023 zou eindigen, gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG (Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De rechtbank Den Haag had op 5 december 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma.
De Raad van State oordeelde dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hadden ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd. De tijdelijke bescherming eindigt van rechtswege op 4 maart 2024, en het is aan de staatssecretaris om te bepalen hoe dit aan de vreemdeling wordt meegedeeld. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming die de Richtlijn Tijdelijke Bescherming biedt aan vreemdelingen en de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in het proces van beëindiging van deze bescherming. De uitspraak is van belang voor de rechtspositie van vreemdelingen die onder deze richtlijn vallen en voor de toepassing van het bestuursrecht in vergelijkbare zaken.