202305324/1/A2
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 juli 2023 in zaak nr. 21/3220 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2020 definitief vastgesteld op nihil. Daarnaast zijn de te veel betaalde voorschotten zorg- en huurtoeslag van € 1.252,- onderscheidenlijk € 2.313,- teruggevorderd.
Bij besluit van 22 november 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Grégoire, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft voorschotten zorg- en huurtoeslag over 2020 ontvangen. De voorschotten zijn gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van € 18.252,-. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 26 mei 2021 een melding uit de Basisregistratie Inkomen ontvangen dat het verzamelinkomen van [appellant] over 2020 € 32.154,- bedroeg. Dit bedrag omvat mede een transitievergoeding van € 13.784,82 (bruto), die hij heeft ontvangen omdat zijn arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is beëindigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 17 juli 2021, zoals gehandhaafd bij het besluit van 22 november 2021, de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2020 definitief vastgesteld op nihil, omdat het inkomen van [appellant] in dat jaar te hoog was om voor die tegemoetkomingen in aanmerking te komen.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de transitievergoeding op grond van de wettelijke bepalingen die gelden voor zorg- en huurtoeslag terecht heeft meegeteld bij het toetsingsinkomen over 2020. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit dat [appellant] een lagere transitievergoeding heeft ontvangen dan hij in 2017 zou hebben ontvangen, geen gevolg is van onredelijke wetgeving of verwijtbaar handelen van de Belastingdienst/Toeslagen. Hierin ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de herziening van de toeslagen van [appellant] onredelijk was. Ook acht de rechtbank het feit dat [appellant] vanwege zijn arbeidsongeschiktheid de transitievergoeding niet met fiscaal voordeel kan inzetten voor een werk-naar-werktraject niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het besluit van 22 november 2021 gebrekkig gemotiveerd is, omdat over de terugvordering geen afweging van belangen heeft plaatsgevonden. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de Belastingdienst/Toeslagen dit gebrek in het verweerschrift en ter zitting heeft hersteld en [appellant] daarover in beroep alles heeft kunnen aanvoeren wat hij wilde.
Hoger Beroep
3. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen de transitievergoeding terecht bij het toetsingsinkomen voor 2020 heeft meegeteld. Dat betekent dat het inkomen van [appellant] in 2020 te hoog was om recht te hebben op zorg- en huurtoeslag. In geschil is alleen nog of er bijzondere omstandigheden zijn die de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding hadden moeten geven om van terugvordering af te zien of het teruggevorderde bedrag te matigen.
4. [appellant] voert hierover aan dat het doel van de transitievergoeding, het bieden van compensatie voor de financiële consequenties van ontslag, teniet wordt gedaan als de toekenning van de vergoeding tot gevolg heeft dat hij de ontvangen toeslagen moet terugbetalen. Daarnaast stelt [appellant] dat hij is benadeeld door verschillende overheidsmaatregelen, te weten het niet-optreden tegen slapende dienstverbanden en het afschaffen van de zogenoemde 50-plusregeling voor de hoogte van de transitievergoeding. Ook kan hij de vergoeding niet belastingvrij voor een van-werk-naar-werk-traject inzetten, omdat hij arbeidsongeschikt is. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zelf aannemelijk had moeten maken dat hij door de terugvordering in onoverkomelijke financiële problemen komt, omdat de Belastingdienst/Toeslagen al over zijn inkomensgegevens beschikt. De dienst had deze inkomensgegevens moeten betrekken bij de in het kader van de terugvordering te maken belangenafweging en de terugvordering op grond daarvan moeten matigen. Ook merkt [appellant] op dat de mogelijkheid van een betalingsregeling irrelevant is, omdat een dergelijke regeling niets verandert aan het totale bedrag van de terugvordering.
4.1. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen (hierna: het Verzamelbesluit) van 17 april 2020 (Stcrt. 2020, 22720) beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Dit Verzamelbesluit is daarna een aantal keer geactualiseerd, voor zover van belang voor het laatst op 11 januari 2021 (Stcrt. 2021, 2142).
In het Verzamelbesluit is opgenomen dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die, op zichzelf of in samenhang, wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch aanleiding bestaan de terugvordering te matigen.
Verder is in het Verzamelbesluit vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628), kunnen naast de in het Verzamelbesluit genoemde omstandigheden die kunnen leiden tot matiging van de terugvordering, ook andere omstandigheden aanleiding voor matiging zijn. 4.2. Wat betreft het betoog van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn inkomensgegevens had moeten meewegen in de belangenafweging over de terugvordering, geldt het volgende. Zoals hiervoor vermeld, is in het Verzamelbesluit uiteengezet dat financiële omstandigheden van de belanghebbende in beginsel geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna de dienst aan de hand van zijn financiële gegevens nagaat wat de betalingscapaciteit is.
4.3. Bij een persoonlijke betalingsregeling wordt er niet verrekend met lopende toeslagen. Verder geldt dat als de betalingscapaciteit onvoldoende is om het teruggevorderde bedrag binnen twee jaar te voldoen, er voor het openstaande bedrag geen invorderingsmaatregelen meer zullen worden genomen. Dit is alleen anders als de belanghebbende in de drie jaar daarna recht heeft op toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald. Is dat het geval, dan zullen die bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld.
4.4. [appellant] kan de dienst dus om een persoonlijke betalingsregeling verzoeken. Tegen die achtergrond en gelet op de voorwaarden die bij een dergelijke regeling gelden, is de Afdeling van oordeel dat de financiële draagkracht van [appellant] onvoldoende aanleiding geeft om de terugvordering te matigen of op nihil te stellen. Dit was alleen anders geweest als er, ondanks de mogelijkheid van een persoonlijke betalingsregeling, sprake was van onevenredige gevolgen voor de draagkracht van [appellant], zodat die mogelijkheid geen toereikende oplossing zou zijn. Anders dan [appellant] aanvoert zijn er in zijn geval geen aanknopingspunten voor dat oordeel.
Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de veronderstelling van [appellant] dat een persoonlijke betalingsregeling geen gevolgen heeft voor het uiteindelijk totaal terug te vorderen bedrag niet juist is. Zoals in overweging 4.3 toegelicht kan de Dienst Toeslagen, als de betalingscapaciteit van [appellant] daartoe aanleiding geeft, besluiten om na twee jaar geen invorderingsmaatregelen meer te nemen. Dat geldt ook als het volledige bedrag op dat moment nog niet terugbetaald is.
4.5. De verschillende overheidsmaatregelen waardoor [appellant], naar hij stelt, benadeeld is, zien ook niet op de gevolgen voor [appellant] van de terugvordering en zijn daarom evenmin bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van de terugvordering af te zien of de terugvordering te matigen. Hoewel de Afdeling begrijpt dat het erg vervelend is voor [appellant] dat hij een lagere transitievergoeding heeft gekregen door de afschaffing van de 50 plus-regeling, staat vast dat zijn draagkracht door de transitievergoeding verhoogd is. [appellant] heeft namelijk een transitievergoeding ontvangen die € 13.784,82 bedraagt, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen stelt dat [appellant] € 3.565,- teveel aan voorschotten heeft ontvangen. Dat betekent dat de draagkracht van [appellant] in 2020 als gevolg van de transitievergoeding met € 10.219,82 is verhoogd. Deze berekeningen heeft [appellant] verder ook niet betwist.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] heeft ter zitting het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingetrokken.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
809-1128