ECLI:NL:RVS:2024:5228

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202404642/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor zonnepark in Koudekerke

Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan de Coöperatieve Windenergie Vereniging Zeewind voor de realisatie van een zonnepark aan de Braamweg in Koudekerke. De omgevingsvergunning was oorspronkelijk verleend op 4 september 2023 en gewijzigd op 10 april 2024. De vergunning heeft een instandhoudingstermijn van 25 jaar en is verleend in afwijking van het bestemmingsplan '5e herziening Buitengebied Veere'. De appellant, die zijn bedrijf naast het perceel heeft, stelde dat de realisatie van het zonnepark zijn bedrijfsvoering zou belemmeren en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was voor de vergunning. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet in zijn belangen is geschaad door het besluit van 10 april 2024. De Afdeling oordeelde dat de wijzigingen in het besluit niet zodanig omvangrijk waren dat de appellant niet adequaat kon reageren. De Afdeling bevestigde ook dat het college van burgemeester en wethouders van Veere de omgevingsvergunning mocht verlenen, ondanks de bezwaren van de appellant. De Afdeling concludeerde dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende was en dat de vergunning in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202404642/1/R1.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend dan wel gevestigd in Koudekerke, gemeente Veere,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West­-Brabant van 4 juli 2024 in zaak nr. 23/10684 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2023, zoals gewijzigd bij besluit van 10 april 2024, heeft het college aan de Coöperatieve Windenergie Vereniging Zeewind (hierna: Zeewind) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark aan de Braamweg in Koudekerke (hierna: het perceel) met een instandhoudingstermijn van 25 jaar.
Bij uitspraak van 4 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Zeewind heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de in de brief van de Afdeling van 12 november 2024 gestelde termijn verklaard gebruik te maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 november 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Zeewind heeft op 30 november 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een windpark op het perceel. Het college heeft bij besluit van 4 september 2023 de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30, van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan "5e herziening Buitengebied Veere" verleend. Aan de omgevingsvergunning is een instandhoudingstermijn van 25 jaar verbonden. Bij besluit van 10 april 2024 heeft het college het besluit van 4 september 2023 gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het opnemen van voorschriften over het type panelen en de ruimtelijke inpassing van het zonnepark. Verder is bij dit besluit de afwijking van het bestemmingsplan voorzien van een aanvullende motivering over de ruimtelijke inpassing, waarde-cultuurhistorie en lichthinder. In het hiernavolgende wordt de omgevingsvergunning van 4 september 2023, zoals gewijzigd bij besluit van 10 april 2024, aangeduid als ‘de omgevingsvergunning’.
3.       [appellant] is het niet eens met de omgevingsvergunning. Zijn bedrijf ligt naast het perceel. [appellant] stelt dat door het zonnepark de omgeving van het bedrijf wordt aangetast en hij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Gronden van het hoger beroep
Strijd met de goede procesorde?
4.       Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in zijn belangen is geschaad door het besluit van 10 april 2024 bij haar beoordeling te betrekken en dus in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld, slaagt niet. De rechtbank is gemotiveerd op dit aspect ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.3 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat, anders dan in de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:838, de in het besluit van 10 april 2024 opgenomen wijzigingen niet zodanig omvangrijk en complex zijn dat op dat besluit niet adequaat kon worden gereageerd dan wel op de zitting niet meer kon worden besproken. Verder ziet de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2605, op de vraag wanneer in hoger beroep nieuwe gronden naar voren kunnen worden gebracht. Dat is hier niet aan de orde.
Mocht het college de omgevingsvergunning verlenen?
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht verlenen. Volgens hem is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en ligt er geen goede ruimtelijke onderbouwing aan de omgevingsvergunning ten grondslag. [appellant] voert daartoe aan dat het zonnepark niet past binnen de omgeving van het bedrijf en zal leiden tot onevenredige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de aanwezige flora en fauna. Hij wijst erop dat geen toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en het zonnepark onvoldoende landschappelijk wordt ingepast. Volgens hem is onvoldoende verzekerd dat hij geen schade zal ondervinden van het zonnepark en de groenvoorziening om het zonnepark. Juist ook het aan te leggen wandelpad langs het zonnepark zal zorgen voor overlast en schade op zijn perceel. Volgens [appellant] is de conclusie dat hij ernstig in zijn bedrijfsvoering zal worden aangetast. [appellant] voert tot slot aan dat het zonnepark in strijd is met gemeentelijk en provinciaal beleid. Hij wijst er in dit verband op dat het zonnepark in strijd is met de door de overheid ontwikkelde zonneladder. De mogelijkheid van zonne-energie op daken is volgens hem onvoldoende onderzocht. Ook heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is onderbouwd dat het zonnepark noodzakelijk is, omdat niet duidelijk is of hiermee de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente worden gehaald.
5.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9.1 tot en met 11, 12.1 tot en met 12.3, 14.1, 14.2 en 15.1 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat het college in de schriftelijke uiteenzetting van 17 september 2024 heeft toegelicht op welke wijze het zonnepark zal bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen over duurzame energie. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen. [appellant] heeft zijn stelling dat door dit zonnepark geen nieuwe initiatieven meer kunnen worden toegelaten op het elektriciteitsnet en bestaande initiatieven worden belemmerd, niet onderbouwd. De stelling van [appellant] dat agrarische grond wordt opgeofferd en geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik volgt de Afdeling evenmin. In de ruimtelijke onderbouwing is voldoende toegelicht waarom het zonnepark op het perceel passend is. Daarbij wordt opgemerkt dat de omgevingsvergunning is verleend voor een periode van 25 jaar.
De betogen slagen niet.
Slotoverwegingen
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024