ECLI:NL:RVS:2024:5181

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
202403987/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, met betrekking tot de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid en de motivering van de minister

In deze zaak gaat het om een vreemdeling met de Gambiaanse nationaliteit die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Deze aanvraag werd op 6 oktober 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling heeft in zijn asielaanvraag gesteld dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft ondervonden in verband met zijn seksuele geaardheid. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 31 mei 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 december 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De vreemdeling heeft in zijn hoger beroep verschillende grieven ingediend, waaronder klachten over de motivering van de minister met betrekking tot de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De Afdeling oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de vreemdeling en dat de geloofwaardigheidsbeoordeling niet deugdelijk is uitgevoerd. De grieven van de vreemdeling slagen, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van de vreemdeling, waarbij alle verklaringen in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien. De minister moet nu een nieuw besluit nemen, waarbij hij de afgelegde verklaringen opnieuw moet waarderen en onderling moet wegen.

Uitspraak

202403987/1/V2.
Datum uitspraak: 16 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 mei 2024 in zaak nr. NL23.34685 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Gambiaanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft ondervonden in verband met zijn geaardheid.
1.1.    Wat de vreemdeling in de eerste grief over de tolk bij het nader gehoor en in de achtste grief over de geloofwaardigheidsbeoordeling van de door hem gestelde ondervonden problemen aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in de tweede grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister geen deugdelijke motivering heeft gegeven voor zijn standpunt dat de vreemdeling oppervlakkig heeft verklaard over het moment dat hij besefte dat hij gevoelens had voor jongens toen hij 12 of 13 jaar oud was. Dat de vreemdeling een groot risico nam om openlijk lichamelijk contact met andere jongens te zoeken in het klaslokaal en om tijdens de excursie met school in een volle slaapzaal te zoenen met Ibrahim, neemt niet weg dat hij ook heeft verklaard over zijn gevoelens die hij op die jonge leeftijd had en over de omstandigheden waaronder deze incidenten plaatsvonden. De minister heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de mogelijkheid dat de vreemdeling met deze verklaringen een redelijke verklaring heeft gegeven voor de genomen risico’s.
2.1.    In de zesde grief klaagt de vreemdeling ook terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling over de situatie in Nederland in dit geval summier zijn. Met de tegenwerping dat de vreemdeling een onvoldoende genuanceerd beeld heeft geschetst van de situatie voor lhbti-personen in Nederland, stelt de minister een te hoge eis voor de vraag of de verklaringen van de vreemdeling over zijn kennis van de situatie in Nederland kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid. Verder valt niet in te zien dat, zoals de minister tegenwerpt, de verklaringen van de vreemdeling over zijn contacten in Nederland, de activiteiten die hij verricht, hoe hij zich daarbij voelt en wat het met hem doet om in Nederland homoseksueel te zijn, niet in bepaalde mate zouden kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid.
2.2.    In de vijfde grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij tegenstrijdig en ongerijmd heeft verklaard over de discotheek in Senegambia. De verklaringen van de vreemdeling hierover zijn in lijn met wat hij verder heeft verklaard over zijn beleving van het lhbti-klimaat in Senegambia. Over de discotheek heeft hij verklaard dat het een club is die niet echt een gayclub is, dat iedereen er mag komen, dat ze niet vragen of je op mannen valt, dat ze er wat toleranter zijn en dat iedereen er welkom is, al laten mannen er niet zien dat ze op mannen vallen omdat het natuurlijk wel verboden is. Niet valt in te zien waarom dit ongerijmd of tegenstrijdig is. Dat de vreemdeling zijn verklaring over de discotheek heeft ingeleid met de opmerking dat het een club is voor mannen die op mannen vallen, maakt dit niet anders. De vreemdeling heeft namelijk onmiddellijk en uit zichzelf verklaard dat hij die opmerking niet zo bedoelde en dat hij eigenlijk bedoelde dat iedereen daar mag komen, maar mensen niet laten zien dat ze gay zijn. Ook heeft hij na navraag van de gehoorambtenaar verduidelijkingen gegeven, zoals hiervoor weergegeven.
2.3.    De tweede, vijfde en zesde grief slagen. De onder 2 tot en met 2.2 genoemde tegenwerpingen zien op verschillende thema’s uit de Werkinstructie 2019/17 (hierna: WI 2019/17) en kunnen geen stand houden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een seksuele geaardheid een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verrichten, waarbij hij de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen moet bezien (uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754, onder 3.2). Gelet op het voorgaande houdt de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde seksuele geaardheid in dit geval geen stand. Het is aan de minister om met inachtneming van deze uitspraak in een nieuw besluit inzichtelijk te maken hoe hij de afgelegde verklaringen in het kader van de verschillende thema’s waardeert en onderling weegt. De Afdeling komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de derde grief over de verklaringen over Ibrahim en de vierde en zevende grief over de verklaringen over de situatie in het land van herkomst.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 oktober 2024 wordt vernietigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 mei 2024 in zaak nr. NL23.34685;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 6 oktober 2023, V-[...];
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.S. Heinen, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024
984