ECLI:NL:RVS:2024:5179
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 7 april 2021 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 19 maart 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De vreemdeling betoogt in zijn hogerberoepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er in Misrata, Libië, geen sprake is van een gewapend conflict. Hij stelt dat dit in strijd is met artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn, dat vereist dat de vreemdeling afkomstig is uit een regio waar een gewapend conflict heerst. De rechtbank heeft echter terecht geconcludeerd dat de situatie in de regio van herkomst van de vreemdeling beoordeeld moet worden en niet de situatie in geheel Libië. De vreemdeling heeft in hoger beroep geen nieuwe informatie gepresenteerd die deze conclusie zou kunnen weerleggen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. E.L. Iedema, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2024.