ECLI:NL:RVS:2024:5164
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verlenging overdrachtstermijn aan Franse autoriteiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 20 november 2024 werd gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, dat was ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 17 juli 2024, hield in dat de minister de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan de Franse autoriteiten met achttien maanden had verlengd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 december 2024 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.