ECLI:NL:RVS:2024:5137

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
202205333/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Gundelach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplanwijziging Vriezenveen en de gevolgen voor de zorgboerderij

Op 11 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Hammerweg 111". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Twenterand op 12 juli 2022, voorziet in een wijziging van de bestemming van een perceel aan de Hammerweg 111 in Vriezenveen, waar Zorgboerderij De Koningshoeve is gevestigd. De zorgboerderij biedt dagbesteding en woonbegeleiding aan mensen met een hulpvraag. Het nieuwe bestemmingsplan breidt de mogelijkheden voor de exploitatie van de zorgboerderij uit en maakt de bouw van een overdekte binnenbak voor paarden mogelijk.

Appellanten, eigenaren van vier percelen naast het zorgboerderijperceel, hebben beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. Zij zijn van mening dat het plan te veel vee en activiteiten op het perceel mogelijk maakt, wat hun plannen voor woningbouw zou belemmeren. De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 15 oktober 2024, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. J.H.B. Averdijk, en de raad werd vertegenwoordigd door T. Boswerger en D.J.M.W. Jennissen, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen.

De Afdeling oordeelde dat de raad onvoldoende had gemotiveerd waarom de hoeveelheid vee die op het perceel gehouden mag worden niet in de planregels was gemaximeerd. Ook was het maximale bebouwingspercentage niet correct geregeld. De Afdeling heeft het besluit van de raad vernietigd voor deze onderdelen en de raad opgedragen om binnen vier weken de nodige aanpassingen in het bestemmingsplan door te voeren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral als deze invloed hebben op de belangen van omwonenden.

Uitspraak

202205333/1/R3.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Vriezenveen, gemeente Twenterand,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Hammerweg 111" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 15 oktober 2024, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Hengelo, en de raad, vertegenwoordigd door T. Boswerger en D.J.M.W. Jennissen, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Verder is op de zitting Zorgboerderij De Koningshoeve, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 30 september 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in een wijziging van de bestemming van het perceel aan de Hammerweg 111 in Vriezenveen (hierna: het perceel), waar Zorgboerderij De Koningshoeve gevestigd is. Deze zorgboerderij biedt dagbesteding en woonbegeleiding aan voor mensen met een hulpvraag. Het perceel krijgt grotendeels de bestemming "Maatschappelijk", terwijl het onder de vorige bestemmingsplannen "Buitengebied Twenterand" en "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied" grotendeels de bestemming "Agrarisch" had. De exploitatie van de zorgboerderij op een deel van het perceel was ook al mogelijk onder deze vorige plannen, maar met het nieuwe plan wordt deze mogelijkheid uitgebreid naar een groter deel van het perceel. Daarnaast maakt het plan de bouw van een overdekte binnenbak voor paarden op het perceel mogelijk ter vervanging van de bestaande buitenbak.
3.       [appellant] en anderen zijn de eigenaren van vier percelen die naast het perceel liggen. Zij zijn voornemens op deze percelen woningen te bouwen. Zij zijn het niet eens met het bestemmingsplan, omdat zij vinden dat er te veel vee kan worden gehouden en te veel activiteiten kunnen worden georganiseerd ter plaatse van het perceel. Ook vinden zij dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of er wel behoefte is aan een binnenrijbak bij de zorgboerderij op deze locatie.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
5.       De relevante wettelijke bepalingen in deze zaak zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
De gronden van het beroep
Intrekking beroepsgronden
6.       [appellant] en anderen hebben op de zitting hun beroepsgrond dat de raad in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), onvoldoende heeft onderbouwd dat er behoefte is aan een binnenrijbak bij de zorgboerderij, en hun beroepsgrond dat de raad ten onrechte het organiseren en houden van religieuze evenementen niet onder het met de bestemming "Maatschappelijk" strijdig gebruik heeft opgenomen, ingetrokken.
Behoefte
7.       [appellant] en anderen betogen dat de raad in het kader van de uitvoerbaarheid onvoldoende heeft gemotiveerd dat er behoefte is aan een binnenrijbak bij de zorgboerderij. Zij verwijzen naar artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro. Op de zitting hebben zij toegelicht dat de behoefte volgens hen ten onrechte niet cijfermatig is onderbouwd.
7.1.    In de zienswijzennota, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat er al een buitenrijbak aanwezig is op het perceel die gebruikt wordt ten behoeve van de zorgboerderij, en dat het de wens is van initiatiefnemer om deze te vervangen door een binnenrijbak, zodat ongeacht de weersomstandigheden zorg kan worden verleend. Daarnaast wordt opgemerkt dat de afdeling sociale zaken van de gemeente Twenterand nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van het plan en dat de zorg die wordt aangeboden wenselijk is in de gemeente. De ontwikkeling past volgens de raad binnen de ambities en regelgeving van de gemeente.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee de behoefte aan een binnenrijbak met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voldoende onderbouwd. Hiertoe overweegt de Afdeling dat er al een buitenrijbak aanwezig is die gebruikt wordt door de zorgboerderij. Door deze te vervangen door een binnenrijbak wordt voorzien in een kwalitatieve behoefte om de zorg die al wordt aangeboden, onder alle weersomstandigheden aan te kunnen bieden. Uit artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro volgt niet dat zo'n kwalitatieve behoefte cijfermatig onderbouwd moet worden.
Het betoog slaagt niet.
Omgevingsverordening: "Groene Omgeving"
8.       [appellant] en anderen betogen dat de raad, door niet te onderzoeken of het ruimtebeslag dat met de binnenrijbak in het plan wordt gelegd op de "Groene Omgeving" voorkomen had kunnen worden door ergens anders bestaande bebouwing aan te wenden, in strijd heeft gehandeld met artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, van de Omgevingsverordening Overijssel (hierna: de Omgevingsverordening). De raad heeft volgens hen alleen gekeken naar de mogelijkheden binnen de al bestaande inrichting, en op basis daarvan geconcludeerd dat een ruimtebeslag op de "Groene Omgeving" onvermijdelijk was. Volgens [appellant] en anderen had de raad echter moeten onderzoeken of leegstaande maneges of rijhallen in de gemeente gebruikt hadden kunnen worden. Zij wijzen in dit kader ook op artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de Omgevingsverordening niet aan de realisatie van de binnenrijbak in de weg staat. Volgens de raad komt slechts een deel van de binnenrijbak in de "Groene Omgeving" te liggen en kwalificeert een binnenrijbak bij een zorgboerderij niet als een stedelijke ontwikkeling of als "uitleg van steden en dorpen" in de zin van de Omgevingsverordening, waardoor het eerste lid van artikel 2.1.3 niet van toepassing is. Op de zitting heeft de raad gesteld dat het tweede lid volgens hem ook niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van extra ruimtebeslag. Ook als dit tweede lid wel van toepassing zou zijn, staat dit echter niet aan de ontwikkeling in de weg, omdat de ontwikkeling is voorzien op een bestaand erf, zo stelt de raad. De bestaande bebouwing kan volgens de raad niet gebruikt worden als binnenrijbak, omdat deze sterk verouderd is.
Artikel 2.1.6 is volgens de raad niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding van de bestaande functies in de "Groene Omgeving". Daarnaast hebben [appellant] en anderen niet onderbouwd waarom het bestemmingsplan met deze bepaling in strijd zou zijn, zo stelt de raad.
8.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 december 2022, onder 5.3, ECLI:NL:RVS:2022:3629), gaat artikel 2.1.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening uit van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Omdat op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat er geen sprake is van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" in de zin van het Bro, is artikel 2.1.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening naar het oordeel van de Afdeling niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening, omdat er, naar het oordeel van de Afdeling, geen sprake is van een grootschalige uitbreiding van de zorgboerderij. Los van de vraag in hoeverre er daarnaast extra ruimtebeslag wordt gelegd op de Groene Omgeving, ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het tweede lid van artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening in de weg staat aan de ontwikkeling. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat aan dit artikellid is voldaan. De binnenrijbak wordt namelijk gerealiseerd op een bestaand erf waar al bebouwing aanwezig is. De binnenrijbak vervangt de buitenrijbak die nu in gebruik is. Ook heeft de raad toegelicht dat het realiseren van een binnenrijbak in de bestaande bebouwing niet mogelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Woonvormen
9.       [appellant] en anderen betogen dat de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm", die de raad aan de voormalige agrarische bedrijfswoning heeft toegekend, meer woonvormen mogelijk maakt dan de door de raad beoogde zorgboerderij. Uit de definitie in de planregels volgt namelijk dat onder deze functieaanduiding ook woonvormen vallen waarbij zorg of hulp geen vereiste zijn. Het enige vereiste is dat er geen duurzaam huishouden wordt gevormd. Volgens [appellant] en anderen laten de planregels daardoor, ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfswoning, ook alternatieve woonvormen op basis van religieuze of andere levensbeschouwelijke opvattingen, of bijvoorbeeld studentenkamers, toe. Dit is in strijd met de door de raad voor de zorgboerderij beoogde maatschappelijke bestemming, aangezien dergelijke woonvormen enkel onder de bestemming "Wonen" zouden moeten zijn toegestaan.
9.1.    Naar het oordeel van de Afdeling maakt het bestemmingsplan ter plaatse van de zorgboerderij geen andere woonvormen mogelijk dan de in artikel 3.1, onder c, genoemde woonvorm. Artikel 3.1 bepaalt namelijk wat er ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijk" is toegestaan. De omstandigheid dat er in de definitiebepaling van artikel 1.13 andere woonvormen worden genoemd, maakt dit niet anders. De Afdeling ziet daarom geen reden waarom de raad op dit punt het plan niet op deze manier had mogen vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
Melding Activiteitenbesluit
10.     [appellant] en anderen betogen dat de raad de toegestane hoeveelheid vee ter plaatse van het perceel ten onrechte niet in overeenstemming heeft gebracht met de melding die op 22 december 2014 is gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: de melding). Uit deze melding volgt dat er 32 melkkoeien en 21 jongvee aanwezig zijn, terwijl in de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat de initiatiefnemer voornemens is om 6 zoogkoeien, 12 paarden, 10 schapen en 10 geiten te gaan houden. De planregels maken een situatie mogelijk die afwijkt van wat is toegestaan op grond van de melding. En dit is volgens [appellant] en anderen in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De zoogkoeien die initiatiefnemer voornemens is te houden, zijn namelijk van een andere diercategorie dan het melkrundvee dat in de melding wordt genoemd. Als deze zoogkoeien niet worden gehouden voor melk- of vleesproductie, dan gaat de stelling uit de plantoelichting dat voor deze dieren geen emissiefactor geldt volgens [appellant] en anderen niet op. Hetzelfde geldt volgens hen voor de schapen en de geiten, waarvoor geen emissiefactor berekend is.
10.1.  Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de zorgboerderij alleen de dieren wil houden die in de toelichting bij het bestemmingsplan worden genoemd. De raad stelt zich op het standpunt dat deze hoeveelheid van 6 zoogkoeien, 12 paarden, 10 schapen en 10 geiten in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij verwijst hierbij ook naar het feit dat het plan is aangepast aan de hand van een advies dat is afgegeven door de Omgevingsdienst Twente op 12 juli 2021. Volgens de raad bestaat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding om het plan in overeenstemming te brengen met de melding. De melding bepaalt namelijk niet het geldende recht; de initiatiefnemer kan op ieder moment een nieuwe melding indienen met een wijziging van het aantal dieren. Als hij hierbij onder de drempelwaarden uit bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) blijft, dan is toestemming van het bevoegd gezag niet vereist. Daarnaast wijst de raad erop dat de planregels het houden van dieren alleen toestaan als dit in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee mag in beginsel worden aangenomen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zo stelt de raad. Zij verwijzen in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2100), onder 6.5, en een uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1683), onder 7.2. De raad heeft daarom geen aanleiding gezien om de gemelde situatie in de planregels te borgen.
10.2.  De Afdeling stelt vast dat in de melding staat dat er geen varkens meer worden gehouden, en dat er op het perceel nog 32 melkkoeien en 21 stuks jongvee aanwezig blijven.
10.3.  De Afdeling stelt vast dat op een deel van het perceel de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dierenverblijf 1" geldt. Ter plaatse van deze aanduiding mogen koeien en schapen worden gehouden. Voor een ander deel van het perceel geldt de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dierenverblijf 2". Ter plaatse van deze aanduiding mogen paarden worden gehouden. Daarnaast is ter plaatse van het perceel een geitenverblijf toegestaan, met dien verstande dat deze op een afstand van minimaal 50 m van nabijgelegen woonbestemmingen moet worden gerealiseerd.
10.4.  In de toelichting bij het bestemmingsplan staat op bladzijde 10: "De bestaande milieurechten zullen worden gewijzigd naar de gewenste aantal en diersoort conform de aanvraag. De bestaande milieurechten worden omgezet naar milieurechten voor 6 (Lakenvelder) zoogkoeien, 12 paarden, 10 schapen, 10 geiten. De milieurechten voor de voormalige rundveehouderij worden ingetrokken."
10.5.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat er in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen reden was om het plan in overeenstemming te brengen met de melding uit 2014. De raad merkt terecht op dat de op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gemelde situatie niet een geldend planologisch recht betreft, dat als zodanig bestemd moet worden. Het staat de raad daarom vrij om naar aanleiding van een initiatief in een bestemmingsplan meer of andere functies mogelijk te maken dan op grond van de melding mogelijk is, mits dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Gebreken planregels
11.     [appellant] en anderen betogen dat de planregels verschillende gebreken bevatten.
Ten eerste voeren zij hiertoe aan dat de raad de maximale bebouwingspercentages in het plan niet op de juiste manier heeft geregeld. De raad heeft namelijk onterecht, in afwijking van wat is toegezegd in de nota van zienswijzen, een maximaal toegestaan bebouwingspercentage van bouwwerken van 30, in plaats van 25, in de planregels opgenomen. Daarnaast vinden zij dat dit bebouwingspercentage ook moet gelden voor bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 3.2.1 van de planregels. Het feit dat in de planregels voor ieder van de categorieën bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, ondergeschikte gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, afzonderlijk een maximaal bebouwingspercentage is bepaald, leidt daarbij volgens [appellant] en anderen tot rechtsonzekerheid. Hierdoor is het namelijk onduidelijk of het maximale bebouwingspercentage alleen per categorie telt, waardoor het bouwvlak feitelijk voor 100% zou kunnen worden bebouwd, of voor het totale bouwvlak.
[appellant] en anderen voeren in dit kader ten tweede aan dat de hoeveelheid vee die is toegestaan ter plaatse van het perceel in het plan ten onrechte niet is gemaximeerd. Zij verwijzen bijvoorbeeld naar het feit dat de planregels het oprichten van een geitenverblijf mogelijk maken, zonder dat er een maximumaantal geiten wordt bepaald. Dit is volgens [appellant] en anderen in strijd met artikel 2.1.7a van de Omgevingsverordening, waaruit volgt dat een maximum van 10 geiten geldt voor een inrichting die geen geitenhouderij is. Voor andere diersoorten is ook geen maximumaantal in de planregels opgenomen. Dit had wel gemoeten, omdat de agrarische activiteiten alleen maar een nevenactiviteit zijn, terwijl de hoofdactiviteit op het perceel het verlenen van maatschappelijke zorg is, zo betogen [appellant] en anderen.
11.1.  Op de zitting heeft de raad, wat betreft het maximale bebouwingspercentage, het gebrek in de planregels erkend. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft deze onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, en moet het plan op deze punten worden vernietigd.
In zoverre slaagt het betoog.
11.2.  Wat betreft de hoeveelheid vee, stelt de raad zich primair op het standpunt dat het feit dat de hoeveelheid dieren niet is gemaximeerd in de planregels, niet betekent dat er meer dan 6 zoogkoeien, 10 schapen en 12 paarden gehouden mogen worden ter plaatse van het perceel, omdat de dierenverblijven waar deze dieren zijn toegestaan praktisch geen ruimte bieden voor meer dieren. Wat betreft de geiten heeft de raad op de zitting erkend dat de planregels gebrekkig zijn.
Subsidiair heeft de raad er in zijn verweerschrift en op de zitting mee ingestemd dat de Afdeling, mocht zij van oordeel zijn dat de aantallen van alle dieren in de planregels hadden moeten worden gemaximeerd, zelf in de zaak voorziet door de genoemde maximale aantallen in de planregels op te nemen.
11.3.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onterecht de aantallen dieren die mogen worden gehouden in de planregels niet gemaximeerd. Los van het feit dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat er niet meer dieren in de verblijven passen, maakt deze gestelde omstandigheid niet dat wat het plan toelaat planologisch gezien in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Aangezien het de bedoeling van de raad is geweest om 6 zoogkoeien, 10 schapen, 12 paarden en 10 geiten toe te staan, had de raad deze aantallen in de planregels moeten opnemen.
In zoverre slaagt het betoog.
11.4.  Vanuit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding om op hierna te vermelden wijze met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op beide punten zelf in de zaak te voorzien. Op de zitting is dit met partijen besproken. Alle partijen hebben aangegeven dat zij ermee kunnen instemmen dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet overeenkomstig de op de zitting besproken varianten op de planregels. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat andere belanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.
11.5.  De Afdeling zal de bepalingen artikel 3.2.1, onder d, artikel 3.2.2, onder g, artikel 3.2.3, onder i en artikel 3.2.4, onder g, van de planregels vernietigen. De Afdeling zal bepalen dat de volgende bepaling aan de planregels wordt toegevoegd:
"3.2.5 Bebouwingspercentage
Maximaal 25% van het bouwvlak mag worden bebouwd."
Daarnaast zal de Afdeling bepalen dat aan artikel 3.3.1 van de planregels de volgende bepalingen worden toegevoegd:
"[…]
e. het houden van meer dan 10 geiten;
f. het houden van meer dan 6 koeien;
g. het houden van meer dan 10 schapen;
h. het houden van meer dan 12 paarden."
11.6.  Voor de vrees van [appellant] en anderen dat er, ondanks deze aanpassing van de planregels, verschillende soorten koeien kunnen worden gehouden die niet onder het gemaximeerde aantal vallen, ziet de Afdeling geen aanleiding. Met de aanpassing van de planregels staat vast dat er maximaal 6 koeien gehouden mogen worden, ongeacht de soort. Als er op een bepaald moment, in strijd met de aangepaste planregels, meer dan 6 koeien aanwezig zijn ter plaatse van het perceel, dan kunnen [appellant] en anderen daarover een handhavingsverzoek indienen bij het college. Van bepaalde ruimtelijke gevolgen voor [appellant] en anderen van alleen het feit dat de aangepaste planregels toestaan dat er verschillende soorten koeien kunnen worden gehouden, is de Afdeling niet gebleken.
In zoverre slaagt het betoog niet.
Conclusie
12.     Gelet op wat onder 11.1 en 11.3 is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen gegrond en moet het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd, voor zover in artikel 3.3.1 het aantal dieren niet is gemaximeerd, en voor zover in de planregels het maximale bebouwingspercentage niet goed is geregeld. Dit betekent dat artikel 3.2.1, onder d, artikel 3.2.2, onder g, artikel 3.2.3, onder i en artikel 3.2.4, onder g, van de planregels worden vernietigd, en dat er bepalingen aan de planregels worden toegevoegd om het maximale bebouwingspercentage voor het totale bouwvlak vast te stellen en het aantal dieren dat mag worden gehouden te maximeren.
13.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
Proceskosten
14.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant] en anderen gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Twenterand van 12 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Hammerweg 111", voor zover het artikel 3.2.1, onder d, artikel 3.2.2, onder g, artikel 3.2.3, onder i en artikel 3.2.4, onder g, van de planregels betreft en voor zover in de planregels het aantal dieren dat mag worden gehouden niet is gemaximeerd;
III.      bepaalt dat:
- aan de planregels wordt toegevoegd een artikel 3.2.5 dat als volgt luidt: "Maximaal 25% van het bouwvlak mag worden bebouwd.";
- aan de planregels wordt toegevoegd een artikel 3.3.1, sub e, f, g en h, die als volgt luiden:
"e. het houden van meer dan 10 geiten;
f. het houden van meer dan 6 koeien;
g. het houden van meer dan 10 schapen;
h. het houden van meer dan 12 paarden."
IV.     bepaalt dat deze uitspraak, wat onderdeel III betreft, in de plaats treedt van het besluit van 12 juli 2022, voor zover dit is vernietigd;
V.      draagt de raad van de gemeente Twenterand op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VI.     veroordeelt de raad van de gemeente Twenterand tot vergoeding van de bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.     gelast dat de raad van de gemeente Twenterand het door [appellant] en anderen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
Bijlage
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 1.1.1
"[…] i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
[…]"
Artikel 3.1.6
"1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervan gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
[…]
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
[…]"
Omgevingsverordening Overijssel
Artikel 2.1.3
"1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut."
Artikel 2.1.6
"1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
[…]."
Artikel 2.1.7a
"1. Geitenhouderij: veehouderij met meer dan 10 geiten.
2. a. In afwijking van artikel 2.1.7 is het verboden om:
1. een geitenhouderij te vestigen,
2. een veehouderij of veehouderijtak met andere landbouwhuisdieren geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een geitenhouderij,
3. het aantal geiten dat op een bestaande geitenhouderij wordt gehouden te vergroten,
4. de oppervlakte
[…]"
Bestemmingsplan "Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Hammerweg 111"
Artikel 1.13
"bijzondere woonvormen:
a. een woonvorm waar bewoners niet nagenoeg zelfstandig wonen, met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);
b. een groep personen die geen (duurzame) gemeenschappelijk huishouden voert, er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
c. woongroepen: een groep personen die er bewust voor kiezen om met elkaar in één woning samen te wonen, zonder dat er sprake is van een gezinsverband of samenlevingsvorm;"
Artikel 3.1
"De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. zorgboerderij, met dien verstande dat het houden van dieren alleen is toegestaan conform de eisen zoals gesteld in paragraaf 3.8.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (§ 3.8.5 Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
[…]
c. woonvorm waar bewoners niet nagenoeg zelfstandig wonen, met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm';
d. een koeien en schapenverblijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van maatschappelijk - dierenverblijf 1';
e. een paardenverblijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van maatschappelijk - dierenverblijf 2';
f. een geitenverblijf met dien verstande dat deze op een afstand van minimaal 50 meter van nabijgelegen woonbestemmingen wordt gerealiseerd;
[…]"
Artikel 3.3.1
"Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen en recreatieve doeleinden;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van manege-activiteiten met de daarbij behorende horecadoeleinden;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning."