ECLI:NL:RVS:2024:5097

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
202304202/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer op 23 november 2021 de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. De aanvraag volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan Nieuw Calslagen 2016, dat op 9 februari 2017 werd vastgesteld en op 10 mei 2017 in werking trad. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 15 woningen in de nabijheid van het perceel van [appellant], die als jachthaven is bestemd. [appellant] stelt dat hij inkomensderving heeft geleden door de komst van deze woningen, waardoor de exploitatie van zijn jachthaven niet meer mogelijk is. De rechtbank Amsterdam heeft op 10 mei 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 14 november 2024 behandeld. Tijdens de zitting is [appellant] in persoon verschenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. J.P. Foppe. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor [appellant] niet heeft geleid tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel voor de jachthaven. De Afdeling bevestigt dat planschade alleen kan worden toegekend voor schade die voortvloeit uit rechtmatig overheidshandelen. De Afdeling concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om tegemoetkoming in planschade terecht is, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304202/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2023 in zaak nr. 22/4872 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2024, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P. Foppe, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Kudelstaart (hierna: het perceel).
2.       Op 9 februari 2017 is het bestemmingsplan Nieuw Calslagen 2016 (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Het bestemmingsplan is in werking getreden op 10 mei 2017 en onherroepelijk geworden op 13 september 2017. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 15 woningen in een direct ten oosten van het perceel gelegen gebied (hierna: het plangebied).
3.       Op 30 april 2020 heeft [appellant] een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend. Hij heeft aangevoerd dat hij inkomensderving heeft geleden, omdat hij, als gevolg van de komst van de 15 woningen op korte afstand van het perceel, het perceel niet (meer) overeenkomstig de daarop rustende bestemming als jachthaven kan (gaan) exploiteren. De exploitatie van de jachthaven is feitelijk onmogelijk gemaakt.
4.       Het college heeft aan het besluit van 23 november 2021 een advies van De Bont Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen (hierna: De Bont) van 25 oktober 2021 ten grondslag gelegd. De Bont heeft geconcludeerd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor [appellant] niet tot een planologische verslechtering heeft geleid. Onder het oude planologische regime was het toegestaan om 1 woning op te richten binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak. In het bestemmingplan zijn twee woonbestemmingen opgenomen, waarbij binnen de bouwvlakken het aantal te bouwen woningen is vastgesteld op een totaal van ten hoogste 15. In het bestemmingsplan zijn voor het woon- en leefklimaat diverse bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen over geluid en geluidwerende voorzieningen. De Afdeling heeft in de bestemmingsplanprocedures geoordeeld dat de raad van de gemeente Aalsmeer zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd en dat het plan niet zal leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden voor een jachthaven op het perceel. Volgens De Bont zijn er voor [appellant] ook geen belemmeringen vanuit milieukundig opzicht ontstaan voor de exploitatie van een jachthaven. Ook op andere factoren, zoals uitzicht, privacy, lichthinder en verkeers- en parkeerdrukte, zijn die beperkingen niet ontstaan.
5.       Het college heeft bij besluit van 31 augustus 2022, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het besluit van 23 november 2021 gehandhaafd.
Oordeel van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft overwogen dat het bij planschade alleen gaat om schade vanwege rechtmatig overheidshandelen en dus niet om de schade die voortvloeit uit ander handelen van de overheid, ook al zou dat handelen onrechtmatig zijn. De rechtbank is [appellant] in navolging van het advies van De Bont niet gevolgd in de stelling dat het bestemmingsplan de exploitatie van een jachthaven onmogelijk maakt of beperkingen oplegt in verband met de door een jachthaven te veroorzaken geluidsbelasting op de voorziene woningen.
De rechtbank is daarbij aangesloten bij hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2475, over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en bij de voorziene woningen en de exploitatiemogelijkheden van [appellant] voor een jachthaven onder het nieuwe planologische regime.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
7.       Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden.
8.       In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
9.       Het bestemmingsplan is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Oordeel van de Afdeling
10.     [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling zal hierna een oordeel geven over de gronden die hij tegen die uitspraak heeft aangevoerd.
Omvang van het geding
11.     De Afdeling stelt voorop dat deze procedure gaat over de afwijzing van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. Planschade is nadeel dat is ontstaan door een rechtmatige planologische maatregel. De Afdeling kan in deze procedure niet oordelen over wat [appellant] aanvoert over andere al dan niet rechtmatige handelingen van het college of derden.
Planologische vergelijking
12.     [appellant] betoogt dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de exploitatie van het perceel als jachthaven onmogelijk heeft gemaakt. De jachthaven zal niet meer kunnen voldoen aan de geluidsvoorschriften. Ook is het geluidsrapport dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan is opgesteld, ondeugdelijk, omdat daarin geen rekening is gehouden met de geluidsvoorschriften voor de woningen binnen 50 m van de gronden van de strekdam met de bestemming Jachthavens 1.
12.1.  Zoals de Afdeling onder 2.1 van haar overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, heeft overwogen, wordt bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, vergeleken met het oude planologische regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Indien het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten, bestaat aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt.
12.2.  De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor [appellant] niet heeft geleid tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel ten behoeve van een jachthaven. Zoals uit het advies van De Bont volgt, heeft de Afdeling dit al in de procedure over het bestemmingsplan overwogen. Ook heeft de Afdeling in die procedure overwogen dat in een ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan opgemaakt akoestisch rapport weliswaar niet uitdrukkelijk rekening is gehouden met de strekdam als deel van een mogelijke jachthaven op het perceel, maar dat het gebruik dat hij in verband met de exploitatie van de jachthaven van deze strekdam zou kunnen maken, zo dit gebruik al mogelijk zou zijn, dermate beperkt is, dat daarin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is. Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2932, en 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2475. In het betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen grond om in deze planschadeprocedure af te wijken van dat oordeel.
12.3.  Het betoog slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
13.     [appellant] betoogt verder dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met de toezegging dat hij een tegemoetkoming in planschade zal ontvangen. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een verslag van een gesprek dat op 14 januari 2020 heeft plaatsgevonden.
13.1.  Uit het overgelegde verslag valt niet af te leiden dat tijdens dat gesprek een concrete en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan dat een tegemoetkoming in planschade (al dan niet in natura) wordt toegekend naar aanleiding van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Aan dat verslag komt alleen al daarom niet de betekenis toe die [appellant] daaraan hecht.
13.2.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en
mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
452-1120