202206927/1/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2022 in zaak nr. 22/2204 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Ooststellingwerf.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2021 heeft de burgemeester [appellante] een last onder dwangsom van € 5.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 6 januari 2022 heeft de burgemeester [appellante] een tweede last onder dwangsom van € 10.000,00 opgelegd.
Bij besluiten van 16 februari 2022 is de burgemeester overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 4 mei 2022 heeft de burgemeester het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 5 november 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P Stevens, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding: waar gaat deze zaak over?
1. [appellante] heeft een winkel in Oldeberkoop. Daarin verkoopt zij kleding en decoratiematerialen. In verband met corona mocht zij in december 2021 geen klanten in haar winkel ontvangen. Dat heeft [appellante] toch meerdere keren gedaan. Daarom heeft de burgemeester twee keer gelast dat zij de winkel gesloten moet houden voor publiek en dat zij twee dwangsommen moet betalen omdat zij dat niet heeft gedaan. [appellante] vindt dat de lasten niet opgelegd hadden mogen worden en dat zij dus ook niet de dwangsommen hoeft te betalen. Zij is het er verder niet mee eens dat er geen publiek aanwezig mocht zijn bij de hoorzitting van de bezwaarcommissie. De rechtbank heeft haar geen gelijk gegeven.
Welke regels zijn van toepassing?
2. De bepalingen zoals die golden ten tijde van de overtredingen van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg), de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (hierna: Trm) en de Verordening commissie bezwaarschriften Ooststellingwerf staan in de bijlage. Die bijlage hoort bij deze uitspraak.
Kort gezegd heeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen als sprake is van een overtreding en kan deze de dwangsom invorderen als niet aan de last wordt voldaan.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorzitter van de bezwaarcommissie bevoegd was om te beslissen over de aanwezigheid van publiek bij de hoorzitting en dat hij in dit geval mocht bepalen dat de deuren gesloten moesten worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de Wpg te toetsen aan de Grondwet of aan rechtsbeginselen. Hoofdstuk Va van de Wpg is naar het oordeel van de rechtbank van toepassing op covid-19. De Wpg en de Trm bieden volgens de rechtbank daarom een wettelijke grondslag voor het handhavend optreden van de burgemeester. De rechtbank heeft verder overwogen dat de besluiten van de burgemeester niet in strijd zijn met het demonstratierecht en het gelijkheidsbeginsel. De burgemeester heeft de besluiten voldoende gemotiveerd en hoefde daarvoor niet te bezien of de maatregel geschikt was om de dreiging van covid-19 tegen te gaan, aldus de rechtbank.
Wat voert [appellante] tegen deze uitspraak aan in hoger beroep?
4. [appellante] voert aan dat de aangevallen uitspraak niet goed is gemotiveerd. Zij vindt dat de rechtbank ten onrechte niet al haar gronden heeft besproken.
Allereerst is [appellante] het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de voorzitter van de bezwaarcommissie mocht beslissen om de hoorzitting achter gesloten deuren te houden. Die hoorzitting moet daarom opnieuw worden gehouden vindt zij.
Ook betoogt [appellante] dat er geen grondslag is voor het besluit van de burgemeester. De constitutieve titel voor de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (hierna: Twm), waar de bepalingen van hoofdstuk Va van de Wpg in staan, ontbreekt. Dat had een reden voor de rechtbank moeten zijn om de Wpg wel exceptief te toetsen. [appellante] had haar winkel niet geopend met het oog op verkoop van spullen. De opening van haar winkel was haar manier om te demonstreren tegen de coronamaatregelen. De opgelegde sluiting is daarom onevenredig en niet in verhouding met haar grondrecht op betoging en haar eigendomsrecht. Onder verwijzing naar beslissingen van andere burgemeesters voert [appellante] verder aan dat de burgemeester willekeurig handelt en daarmee het gelijkheidsbeginsel schendt.
Tot slot kan [appellante] zich niet vinden in de overweging van de rechtbank dat de burgemeester niet hoefde te motiveren dat de sluiting van de winkel een effectieve maatregel was om de gezondheid te beschermen.
Wat is het oordeel van de Afdeling?
5. De Afdeling geeft [appellante] geen gelijk. Zij zal hieronder toelichten waarom. De Afdeling zal eerst de grond over de hoorzitting beoordelen. Daarna zal zij aan de hand van de overige aangevoerde gronden beoordelen of de burgemeester bevoegd was om de last op te leggen en vervolgens of deze in dit geval gebruik mocht maken van die bevoegdheid. Tot slot zal zij de besluiten tot invordering van de dwangsommen beoordelen. Bij haar oordeel heeft de Afdeling alle aangevoerde argumenten betrokken, ook als die niet met zoveel woorden in de tekst worden genoemd.
Moet een nieuwe hoorzitting worden gehouden?
6. De Afdeling vindt van niet.
[appellante] is uitgenodigd voor een openbare hoorzitting. In de uitnodiging stond dat zij in verband met de grootte van de ruimte drie personen mocht meenemen. Op het moment van de hoorzitting waren er tien tot vijftien personen in de hal van het stadhuis die de hoorzitting wilden bijwonen. De wijze waarop het gezelschap zich gedroeg werd door medewerkers van de gemeente als intimiderend ervaren. Dat was voor de voorzitter van de commissie aanleiding om te beslissen de vergadering achter gesloten deuren te houden. Omdat [appellante] daar niet bij aanwezig wilde zijn, heeft de commissie besloten dat zij ook niet de gemachtigde van de burgemeester wilde horen en dat zij daarom alleen op basis van de stukken advies zou uitbrengen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Awb niet voorschrijft dat de hoorzitting in bezwaar altijd openbaar is. Artikel 7:13, vierde lid, in samenhang met artikel 7:5, tweede lid, bepaalt dat in beginsel de adviescommissie over de openbaarheid van de hoorzitting beslist, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In dit geval bevat de Verordening commissie bezwaarschriften gemeente Ooststellingwerf, zoals die gold toen de hoorzitting werd gehouden, zo’n wettelijke voorschrift. Uit artikel 14, tweede lid, van die verordening volgt namelijk dat de deuren kunnen worden gesloten als de voorzitter van de commissie bezwaarschriften dat nodig oordeelt. In deze bepaling staat niet wanneer de voorzitter dat mag doen. De voorzitter heeft daarom beoordelingsruimte bij het nemen van de beslissing. De gemachtigde van [appellante] heeft op de zitting gewezen op de toelichting bij deze bepaling. Daarin staat dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt voor wat betreft bezwaarschriften die zijn ingediend tegen personele besluiten. Anders dan de gemachtigde van [appellante] betoogt, is dit, in het licht van de tekst van genoemd artikel 14, tweede lid, slechts een voorbeeld dat niet is bedoeld als een limitatieve opsomming van situaties waarin de voorzitter de deuren mag sluiten. De voorzitter mocht dus beslissen over de openbaarheid van de hoorzitting.
De voorzitter heeft aanleiding gezien te besluiten de hoorzitting zonder publiek te laten plaatsvinden. Daarvoor was voor de voorzitter van belang wat er was gebeurd in de hal van het stadhuis voorafgaand aan de hoorzitting en hoe de medewerkers van de gemeente dat hebben ervaren. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de voorzitter dat in dit geval reden vinden om de deuren te sluiten. Volgens de gemeentelijke verordening hoeft er geen sprake te zijn van tumult of intimidatie. In zoverre is er verschil met artikel 8:62 van de Awb, waarin is bepaald wanneer de bestuursrechter de zitting kan laten plaatsvinden met gesloten deuren. Dat artikel van de Awb is niet van toepassing op de hoorzitting in bezwaar.
Nadat de hoorzitting niet was doorgegaan heeft de gemachtigde van [appellante] een e-mail gestuurd met het verzoek om een nieuwe hoorzitting te houden. Daarop heeft de voorzitter niet gereageerd. De Afdeling vindt dat een reactie van de commissie bezwaarschriften op deze e-mail niet had misstaan. Dat dat niet is gebeurd, betekent echter niet dat de burgemeester het advies van de commissie bezwaarschriften niet mocht gebruiken. [appellante] is in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord in bezwaar, maar heeft er zelf voor gekozen om daarvan geen gebruik te maken.
Is er een grondslag om de last onder dwangsom op te leggen?
7. De burgemeester heeft de besluiten gebaseerd op twee inspectierapporten van de toezichthouders van 23 en 30 december 2021. Op 23 december zagen de inspecteurs dat op de deur van de winkel een bordje hing met daarop de tekst ‘Open’ en dat de toegangsdeur van de winkel kon worden geopend. Binnen stonden en zaten meerdere mensen waaronder [appellante], de eigenaresse van de winkel. Zij verklaarde op de hoogte te zijn van de maatregelen maar het daar niet mee eens te zijn. Op 30 december zagen de toezichthouders de winkeldeur open staan. Toen zij naar binnen wilden gaan vormden de aanwezige demonstranten een blokkade voor de ingang. Op de live stream van LNN media hebben de inspecteurs gezien dat de winkel geopend was en dat er meerdere personen binnen in de winkel aanwezig waren.
8. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat [appellante] de coronamaatregelen heeft overtreden omdat zij haar winkel had geopend voor bezoekers. Op het moment van de besluiten hielden de coronamaatregelen onder meer in dat de winkel niet open mocht zijn voor publiek. De burgemeester wijst daarvoor naar de lijst van publieke plaatsen die, onder voorwaarden, wel open mochten zijn voor publiek, opgenomen in artikel 4.a1 van de Trm. Het soort winkel dat [appellante] heeft, staat daar niet bij. De Trm is onder meer door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgesteld op basis van het toenmalige artikel 58h van de Wpg in samenhang met artikel 20 van de Wpg. De burgemeester heeft daarom gebruik gemaakt van diens bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen ingevolge artikel 58u, derde lid, onder a, van de Wpg. Dat artikel maakt deel uit van het op dat moment geldende hoofdstuk Va van de Wpg.
9. De Afdeling vat het betoog van [appellante] dat een constitutieve titel voor de Twm ontbreekt zo op dat de rechtbank het daarmee in de Wpg opgenomen hoofdstuk Va (Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19) wel exceptief had moeten toetsen. De reden daarvoor is volgens [appellante] dat de wetgever eerst het voorstel van wet tot incorporatie van de Regeling covid-19 in de Wpg had moeten behandelen in plaats van de Twm. De ontbrekende constitutieve titel is door de wetgever niet goed onder ogen gezien en dat is volgens haar reden voor doorbreking van het toetsingsverbod dat geldt voor formele wetten.
9.1. De Twm en de Wpg zijn zogenoemde formele wetten. Beide wetten zijn tot stand gebracht door de regering en de Staten-Generaal via de grondwettelijke wetgevingsprocedure. Artikel 120 van de Grondwet bepaalt dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. Het is verder vaste rechtspraak dat een bepaling uit een formele wet door de rechter ook niet kan worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772). De rechter dient weliswaar te beoordelen of toepassing van de wet in een individueel geval achterwege moet blijven omdat die toepassing anders in strijd zou komen met een algemeen rechtsbeginsel. De rechter mag dat echter alleen doen als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle verdisconteerd zijn in de afweging van de wetgever. De keuze voor de Twm, een tijdelijke wet in afwachting van de behandeling van de aanpassing van de Wpg zelf, mag de wetgever zonder meer maken. In de omstandigheden in het eerste jaar van de coronapandemie en de onwenselijkheid van langdurige noodverordeningen had de minister goede redenen voor deze keuze. De minister hoefde niet eerst te wachten op de behandeling van het voorstel om de Wpg aan te passen. Anders dan [appellante] op de zitting heeft betoogd, heeft de minister daarmee niet gehandeld in strijd met voorschriften over de wetgevingsprocedure. De Afdeling oordeelt daarom dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding zouden kunnen zijn om het toetsingsverbod van formele wetten te doorbreken. De rechtbank heeft de Wpg terecht niet exceptief getoetst.
9.2. Artikel 58u, derde lid, onder a, van de Wpg is dus van toepassing. Die bepaling kent aan de burgemeester de bevoegdheid toe om een last onder dwangsom op te leggen als het verbod om een winkel, zoals die van [appellante], open te stellen voor publiek wordt overtreden. Dat is de grondslag voor het besluit van de burgemeester om een last onder dwangsom op te leggen.
Mocht de burgemeester in dit geval de last opleggen?
10. De Afdeling oordeelt dat [appellante] in strijd met artikel 4.a1 van de Trm haar winkel open had gesteld voor publiek toen dat niet mocht. Op de deur van de winkel hing een bordje met de tekst "Open" en in de ruimte waarin de winkel is, waren mensen aanwezig. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
10.1. Het doel van de handhaving is het bestrijden van de pandemie veroorzaakt door covid-19. Daar tegenover staan de bijzondere omstandigheden waarop [appellante] zich beroept. Die omstandigheden bestaan eruit dat [appellante] bepaalde grondrechten wil uitoefenen en dat andere burgemeesters niet altijd handhaven.
De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat handhavend optreden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Daarvoor zijn voor de Afdeling de volgende redenen van belang. Grondrechten zijn niet onbeperkt. Voor zover het openstellen van een winkel valt onder het recht om te betogen, is een beperking daarvan toegestaan als die bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van onder meer de bescherming van de gezondheid. In dit geval voorzag de Wpg in de beperking die nodig was om de pandemie te bestrijden om zo de gezondheid te beschermen. Verder kon [appellante] nog steeds demonstreren in de publieke ruimte en haar ongenoegen over de coronamaatregelen kenbaar maken aan een ieder zonder de wet te overtreden. Ook haar beroep op het recht op eigendom slaagt niet. Hoewel [appellante] haar eigendom tijdelijk niet kon gebruiken zoals zij dat wilde, was er geen sprake van het afnemen van haar eigendom. [appellante] behield de eigendom en kon beschikken over haar winkel. Met de click en collect-optie kon zij bovendien spullen uit de winkel verkopen en daarmee enige inkomsten genereren. De Afdeling begrijpt de frustratie bij [appellante] over het verschil in handelen door de verschillende burgemeesters. Dat is echter onvoldoende om het besluit onevenredig te vinden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen leidt de andere handelswijze van andere burgemeesters niet tot de conclusie dat in dit geval sprake is van willekeur of dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het gaat erom of de burgemeester van Ooststellingwerf in vergelijkbare gevallen anders heeft gehandeld. De burgemeester was bevoegd om handhavend op te treden in de gemeente Ooststellingwerf, ook als het gaat om de naleving van in het gehele land geldende regelgeving. [appellante] heeft niet gesteld dat de burgemeester in vergelijkbare gevallen in de gemeente Ooststellingwerf anders heeft gehandeld.
Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellante] betoogd dat de burgemeester ook had moeten afzien van handhavend optreden omdat de lockdown van tijdelijke aard was. De maatregel dat winkels niet open mochten zijn, was tijdelijk. De gemachtigde van de burgemeester heeft op de zitting gereageerd op dit standpunt. Hij heeft gesteld dat geen zicht bestond op legalisatie op het moment van de overtredingen. Gezien de houding van [appellante] bestond geen concreet zicht op beëindiging van het voor publiek openstellen van haar winkel. De Afdeling volgt dat standpunt.
Had de burgemeester moeten aantonen dat de tijdelijke sluiting van de winkel de gezondheid beschermt?
11. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester niet hoefde te motiveren dat de tijdelijke sluiting van de winkel van [appellante] nodig was om de gezondheid te beschermen. De afweging welke maatregel geschikt is om verdere verspreiding van covid-19 te voorkomen, heeft de wetgever gemaakt. De uitkomst daarvan is onder meer dat sommige publieke plaatsen, waaronder het soort winkel van [appellante], tijdelijk niet geopend mochten zijn voor klanten. De wetgever heeft deze keuze vastgelegd in artikel 4.a1 van de Trm. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hoefde de burgemeester niet de keuze van de wetgever opnieuw te motiveren als deze besloot die bepaling te handhaven. Wat [appellante] heeft aangevoerd over covid-19 en haar bedenkingen over de genomen maatregelen kan daarom in deze procedure niet leiden tot vernietiging van de besluiten.
Invorderingsbesluiten
12. [appellante] heeft geen gehoor gegeven aan de lasten en haar winkel niet gesloten. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat hoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vereist dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [appellante] heeft geen afzonderlijke gronden over bijzondere omstandigheden aangevoerd. De burgemeester mocht de dwangsommen dus invorderen.
Slotsom
13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
14. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
290
BIJLAGE
Gemeentewet
Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. […].
Awb
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. […].
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. […].
Artikel 7:5
1. […].
2. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het openbaar plaatsvindt.
Artikel 7:13
1. […].
4. De commissie beslist over de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van artikel 7:5, tweede lid, en, voor zover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, van artikel 7:3.
5. […].
Wpg
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. […];
i. epidemie van een infectieziekte: een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten lijdend aan een infectieziekte behorend tot groep A, B1, B2 of C;
j. [...].
Artikel 20
1. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan bij regeling van Onze Minister een infectieziekte, niet behorend tot groep A, B1, B2 of C, dan wel een ziektebeeld met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, worden aangemerkt als behorend tot groep A, B1 of B2.
2. […].
Hoofdstuk Va. Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19
Artikel 58a
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
epidemie: de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2;
[…].
Artikel 58b
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan.
2. […].
Artikel 58h
1. Bij ministeriële regeling kunnen publieke plaatsen worden aangewezen die niet of slechts onder in die regeling gestelde voorwaarden voor publiek mogen worden opengesteld. Tot de voorwaarden kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.
2. […].
Artikel 58u
1. […].
3. De burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
a. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58h, eerste lid, en 58i;
b. […].
Trm
Artikel 4.a1
Onverminderd artikel 58h, tweede lid, van de wet worden tot en met 15 januari 2022 om 05.00 uur geen andere publieke plaatsen voor publiek opengesteld dan:
a. winkels in de levensmiddelenbranche voor mens en dier, mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
b. winkels in zorg- of welzijnshulpmiddelen mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
c. opticiens, mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
d. audiciens, mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
e. groothandels voor levering ten behoeve van personen in de uitoefening van beroep of bedrijf, mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
f. drogisterijen, mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
g. apotheken;
h. tankstations;
i. voedselbanken, kledingbanken en dierenvoedselbanken, uitsluitend voor die functie, mits gesloten voor publiek tussen 20.00 uur en 05.00 uur;
j. winkels waar uitsluitend sprake is van het ophalen van bestelde of gereserveerde artikelen of het retourneren van artikelen, mits gesloten voor publiek en zonder dat er een oploop van publiek ontstaat:
1°.tussen 20.00 uur en 05.00 uur, indien het een doe-het-zelfwinkel betreft;
2°.tussen 17.00 uur en 05.00 uur, indien het geen doe-het-zelfwinkel betreft;
k. winkels ten behoeve van benodigdheden voor een uitvaart, mits gesloten voor publiek tussen 17.00 uur en 05.00 uur;
l. locaties buiten voor de verkoop van kerstbomen, uitsluitend voor die functie, mits gesloten voor publiek tussen 17.00 uur en 05.00 uur;
m. zorglocaties;
n. locaties waar personen worden gehoord in verband met een bezwaarschrift of administratief beroep;
o. overheidsgebouwen met een publieksfunctie of een loket;
p. locaties gericht op zakelijke of financiële dienstverlening, uitsluitend voor die functie;
q. reisbureaus;
r. servicepunten voor het versturen of ontvangen van brieven en postpakketten, uitsluitend voor die functie;
s. locaties voor dierenverzorging of -gezondheid;
t. wasserijen;
u. stomerijen;
v. locaties voor reparatie en onderhoud van goederen, uitsluitend voor die functie;
w. bibliotheken;
x. publieke plaatsen waar tegen betaling verblijf wordt aangeboden aan personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de basisregistratie personen met een adres in de gemeente waar dit verblijf wordt aangeboden, mits geen etenswaren of dranken aan de gasten worden geserveerd en mits deze publieke plaatsen als zodanig opgenomen zijn in het register van de Kamer van Koophandel of een soortgelijk erkend register;
y. luchthavens, met uitzondering van winkels;
z. openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig personenvervoer, mits het vervoer primair de verplaatsing van de ene naar de andere locatie behelst en het vervoer geen recreatieve activiteit is;
aa. stations, met uitzondering van winkels, halteplaatsen, of andere bij het openbaar vervoer of ander bedrijfsmatig personenvervoer behorende voorzieningen en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften;
bb. parkeergarages;
cc. locaties in de buitenlucht met vaste ligplaatsen voor vaartuigen;
dd. fietsenstallingen;
ee. locaties waar contactberoepen ten behoeve van zorg worden uitgeoefend;
ff. locaties waar georganiseerde dagbesteding of opvang plaatsvindt voor kwetsbare groepen, uitsluitend voor die functie;
gg. publieke sanitaire voorzieningen;
hh. locaties, met bijbehorende kleedkamers, uitsluitend voor de volgende functies en indien de beheerder er zorg voor draagt dat geen toeschouwers worden toegelaten, waar:
1°.topsporters sport beoefenen;
2°.zwemles voor het A-, B- of C-diploma of schoolzwemmen plaatsvindt, mits gesloten voor publiek tussen 17.00 uur en 05.00 uur;
3°.therapeutisch zwemmen plaatsvindt;
4°.buiten sportbeoefening, mits kleedkamers gesloten zijn, plaatsvindt door:
i. personen tot en met zeventien jaar, mits wedstrijden uitsluitend plaatsvinden op de locatie en tussen de leden van de sportvereniging waarbij zij als lid zijn aangesloten;
ii. personen van achttien jaar en ouder, mits geen wedstrijden, groepslessen en sportbeoefening in groepsverband met meer dan twee personen plaatsvinden;
ii. locaties waar een plechtigheid plaatsvindt ten behoeve van huwelijksvoltrekkingen, een registratie van een partnerschap, een uitvaart of een locatie voor dienstverlening ten behoeve van uitvaarten;
jj. locaties waar wordt gevaccineerd tegen of getest op het virus SARS-CoV-2, uitsluitend voor die functie;
kk. locaties voor verhuur van goederen, uitsluitend voor die functie;
ll. locaties ten behoeve van het verkrijgen van officiële documenten, uitsluitend voor die functie;
mm. locaties voor een cursus of training die of een theorie- of praktijkexamen dat noodzakelijk is voor de uitoefening van beroep of bedrijf;
nn. locaties die worden gebruikt ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet dan wel de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19, uitsluitend voor die functie;
oo. locaties die worden gebruikt voor onderwijsactiviteiten;
pp. locaties voor rijles of een theorie- of praktijkexamen ten behoeve van het besturen van een vervoermiddel;
qq. eet- en drinkgelegenheden, uitsluitend in de volgende locaties en mits de beheerder er zorg voor draagt dat het publiek wordt geplaceerd:
1°.in een uitvaartcentrum of in een andere locatie waar een plechtigheid plaatsvindt ten behoeve van een uitvaart;
2°.in een zorglocatie voor patiënten en cliënten en bezoekers van patiënten en cliënten;
3°.op een luchthaven na de securitycheck;
4°.in een locatie waar georganiseerde dagbesteding of opvang plaatsvindt voor kwetsbare groepen;
5°.op een verzorgingsplaats langs wegen die behoren tot het hoofdwegennet, uitsluitend voor beroepschauffeurs;
6°.waar uitsluitend sprake is van verkoop, aflevering of verstrekking van etenswaren of dranken voor gebruik anders dan in de eet- en drinkgelegenheid, mits de duur van het verblijf van publiek in de inrichting zoveel mogelijk wordt beperkt;
7°.in een internationale trein;
8°.op een verzorgingsplaats die exclusief is ingericht voor zeevarenden voor de tijdelijke onderbreking van hun reis;
rr. standplaatsen voor de verkoop of uitgifte van eten of drinken tot 20.00 uur;
ss. buitenspeeltuinen en kinderboerderijen zonder winstoogmerk die worden beheerd of geëxploiteerd door een gemeente, vereniging, stichting of groep individuen zonder rechtspersoonlijkheid en die zijn gericht op de betreffende buurt, wijk of gemeente, mits gebouwen gesloten blijven met uitzondering van de bij de locatie behorende toiletvoorzieningen;
tt. locaties voor cursussen en trainingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van beroep en locaties waar opgelegde educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid worden ondergaan.[…].
Verordening commissie bezwaarschriften Ooststellingwerf
Artikel 8
De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de Awb worden voor de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de voorzitter van de commissie:
a. artikel 2:1, tweede lid;
b. artikel 6:6, wat betreft het de indiener stellen van een termijn;
c. artikel 6:17, voor zover het de verzending van stukken betreft tijdens de behandeling door de commissie;
d. artikel 7:4, tweede lid;
e. artikel 7:6, vierde lid.
Artikel 14
1. […].
2. De zitting van de Algemene Kamer is openbaar. De deuren kunnen worden gesloten indien de voorzitter van de Algemene Kamer het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een verzoek doet.