ECLI:NL:RVS:2024:4981

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
202404622/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kentekenplichtig voertuig naar gehandicaptenvoertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2024, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Dienst Wegverkeer (RDW) ongegrond werd verklaard. [Appellante], die rolstoelafhankelijk is, had een aangepast voertuig van het merk Birò dat in 2019 door de RDW was goedgekeurd als gehandicaptenvoertuig. Na het vervallen van de tenaamstelling van dit voertuig, wilde zij een groter voertuig van hetzelfde merk aanschaffen en dit ook laten goedkeuren als gehandicaptenvoertuig. De RDW had in een e-mail van 2 november 2022 medegedeeld dat een voertuig dat van oorsprong een bromfiets is, niet kan worden gewijzigd naar een gehandicaptenvoertuig. Hiertegen maakte [appellante] bezwaar, maar de RDW verklaarde dit bezwaar op 8 maart 2023 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen belang meer had bij een beoordeling van haar beroep, omdat zij met de goedkeuring van het grotere voertuig had bereikt wat zij met haar beroep beoogde. [Appellante] ging hiertegen in hoger beroep, stellende dat de rechtbank had miskend dat er wel degelijk procesbelang was, omdat de RDW in een brief van 17 augustus 2023 had aangegeven dat zij coulance zou bieden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202404622/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2024 in zaak nr. 23/1900 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW)
Procesverloop
Bij e-mail van 2 november 2022 heeft de RDW aan [appellante] informatie verstrekt over de wijze waarop een gekentekend voertuig kan worden gewijzigd naar een niet-kentekenplichtig voertuig en aan haar medegedeeld dat een voertuig dat van oorsprong een bromfiets is niet kan worden gewijzigd naar een gehandicaptenvoertuig.
Bij besluit van 8 maart 2023 heeft de RDW het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond (de Afdeling begrijpt: niet-ontvankelijk) verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Geschil
1.       [appellante] is rolstoelafhankelijk. Zij had een met handgas- en rembediening aangepast voertuig van het merk Birò, dat in 2019 door de RDW is goedgekeurd als gehandicaptenvoertuig en waarvan de RDW de tenaamstelling vervallen had verklaard. Omdat dit voertuig niet groot genoeg was om haar rolstoel in op te bergen, wilde [appellante] een groter voertuig van het merk Birò kopen en die eveneens laten aanpassen. Zij heeft de RDW op 19 september 2022 in een e-mail laten weten dat zij dit voertuig ook graag wil laten goedkeuren als gehandicaptenvoertuig en hem gevraagd hoe zij dit moet aanpakken.
2.       Bij e-mail van 28 september 2022 heeft de RDW aan [appellante] informatie verstrekt over de wijze waarop een gekentekend voertuig kan worden gewijzigd naar een niet-kentekenplichtig voertuig en aan haar medegedeeld dat een voertuig dat van oorsprong een bromfiets is niet kan worden gewijzigd naar een gehandicaptenvoertuig. Dit heeft de RWD herhaald in zijn e-mails van 13 oktober 2022 en 2 november 2022.
3.       Tegen de e-mail van 2 november 2022 heeft [appellante] bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de RDW bij besluit van 8 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de RDW is de e-mail van 2 november 2022 geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, omdat deze niet op enig rechtsgevolg is gericht, maar alleen een informatief karakter heeft.
4.       Bij brief van 17 augustus 2023 heeft de RDW [appellante] laten weten dat hij in 2019 niet duidelijk heeft gecommuniceerd dat de wijziging van een bromfiets naar een gehandicaptenvoertuig een tijdelijke regeling betrof en dat deze beëindigd is. Daarom zal de RDW [appellante] uit coulance tegemoet komen. Dit houdt in dat zij nog eenmalig aanspraak kan maken op de eerder aan haar verleende vrijstelling, aldus de RDW in de brief.
5.       [appellante] heeft vervolgens een groter voertuig van het merk Birò aangeschaft en de RDW verzocht om dit voertuig goed te keuren als gehandicaptenvoertuig. Bij besluit van 3 mei 2024 heeft de RDW dit gedaan.
Aangevallen uitspraak
6.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 8 maart 2023, omdat zij met de goedkeuring van de door haar aangeschafte grotere Birò heeft bereikt wat zij met haar beroep beoogde. Voor zover thans nog van belang heeft de rechtbank tevens onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635, overwogen dat vergoeding van de proceskosten in bezwaar geen zelfstandig procesbelang oplevert, en dat de daarop geldende uitzondering zich in dit geval niet voordoet.
Hoger beroep
7.       [appellante] kan zich hiermee niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat hier wel één van de uitzonderingen op het uitgangspunt dat vergoeding van de proceskosten in bezwaar geen zelfstandig procesbelang oplevert aan de orde is. Volgens [appellante] heeft de RDW met de brief van 17 augustus 2023 zijn besluit van 8 maart 2023 herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid.
Voor zover de Afdeling van oordeel is dat geen sprake is van herroeping van het besluit van 8 maart 2023, stelt [appellante] zich op het standpunt dat met de brief van 17 augustus 2023 sprake is van tegemoetkoming door de RDW, op grond waarvan in beginsel een proceskostenveroordeling op grond van artikel 7:15, tweede lid, van het BW (de Afdeling begrijpt: de Awb) wordt uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden, maar volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep levert het gegeven dat onverplicht en uit coulance tegemoet is gekomen in beginsel geen bijzondere omstandigheid op, aldus [appellante].
7.1.    In voormelde uitspraak van 2 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat voortaan uitgangspunt is dat het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert. Wel geldt hierop de volgende uitzondering. Mede in verband met het ontbreken van een bepaling als artikel 8:75a van de Awb voor de bezwaarfase, moet nog steeds procesbelang aanwezig worden geacht als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig.
In de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323, r.o. 11.2, heeft de Afdeling zich in het kader van de rechtseenheid bij deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aangesloten. Dit betekent dat de Afdeling hetzelfde uitgangspunt en dezelfde uitzondering daarop hanteert.
7.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6652), vindt herroeping plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het besluit waartegen het is gericht. Bij het besluit van 8 maart 2023 heeft de RDW het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit bezwaar niet was gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Met de brief van 17 augustus 2023 is de RDW niet teruggekomen op deze niet-ontvankelijkverklaring. Alleen al daarom is van een herroeping in vorenbedoelde zin geen sprake. Nu zonder herroeping geen aanspraak bestaat op bezwaarkosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, kan ook het betoog van [appellante] dat er alsnog tegemoet zou zijn gekomen, wat daar verder ook van zij, niet tot het oordeel leiden dat de uitzondering op het hiervoor onder 7.1 vermelde uitgangspunt zich voordoet.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
752