ECLI:NL:RVS:2024:4970
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen last onder dwangsom voor omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], eigenaar van een woning in Den Haag, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Op 2 december 2021 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten zonder vergunning en voor overbewoning van de woning. [appellant] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Op 20 april 2022 heeft het college de dwangsom van € 7.000,00 ingevorderd, omdat na hercontrole op 24 maart 2022 bleek dat de situatie niet was opgelost. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze invordering, maar het college heeft dit bezwaar op 24 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2023, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 oktober 2022 ongegrond is verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 november 2024 de mondelinge uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, grotendeels een herhaling zijn van de gronden die eerder in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft gemotiveerd op deze gronden ingegaan en [appellant] heeft geen nieuwe redenen aangevoerd die de beoordeling van de rechtbank onjuist of onvolledig zouden maken.
De Afdeling voegt toe dat [appellant] niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar mocht worden gevergd om de overtreding te voorkomen. Gezien de voorgeschiedenis had [appellant] zich actief moeten inspannen om het aantal bewoners in de woning binnen het toegestane aantal te houden. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.