ECLI:NL:RBDHA:2023:13445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
22-7747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van een dwangsom wegens niet vergunde onzelfstandige bewoning en functioneel daderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. T.M.T. Konings. Eiseres is eigenaar van een woning in Den Haag en heeft een dwangsom van € 7000,- opgelegd gekregen vanwege niet vergunde onzelfstandige bewoning. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet heeft voldaan aan de last onder dwangsom die op 2 december 2021 was opgelegd. Eiseres had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze last en de rechtbank oordeelde dat zij als functioneel dader kon worden aangemerkt, omdat zij beschikkingsmacht had over de woning en onvoldoende maatregelen had genomen om overbewoning te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat bij een controle op 24 maart 2022 acht personen in de woning woonden, wat in strijd was met de geldende huisvestingswetgeving. Eiseres heeft niet aangetoond dat deze personen deel uitmaakten van een duurzaam gezamenlijk huishouden. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de handhavingsinspecteur voldoende waren om de overtreding vast te stellen en dat verweerder op goede gronden de dwangsom heeft ingevorderd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Inleiding

1. Bij besluit van 20 april 2022 heeft verweerder een dwangsom van € 7000,- ingevorderd van eiseres.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is eigenaar van de woning [adres] [nummer] in [plaats]. Op 2 december 2021 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd in verband met niet vergunde onzelfstandige bewoning en overbewoning. [1] Op 20 maart 20 april 2022 heeft verweerder een bedrag van € 7000,- ingevorderd, omdat bij een hercontrole op 24 maart 2022 door toezichthouders is geconstateerd dat sprake was van niet vergunde onzelfstandige bewoning en dat er in de woning in ieder geval 8 personen woonachtig waren.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Gezien een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan eiseres niet aangemerkt worden als functioneel dader. [2] Daarnaast miskent verweerder dat ten aanzien van de personen die ten tijde van de controle in de woning zijn aangetroffen niet stuk voor stuk geconcludeerd kan worden dat zij op dit adres hun hoofdverblijf hadden. De bevindingen maken onvoldoende aannemelijk dat de overtreding is begaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Vaststaat dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de oplegging van de last onder dwangsom van 2 december 2021. Volgens rechtspraak van de Afdeling kan eiseres in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die zij tegen de last onder dwangsom naar voren had moeten brengen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer evident is dat er geen overtreding gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is en/of betrokkene niet aan de last kan voldoen, slaagt een dergelijk beroep. [3]
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de gedraging is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. In dat laatste geval moet vast komen te staan dat degene aan wie de gedraging wordt toegerekend de beschikkingsmacht had over of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en daarnaast de gedraging ook heeft aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [4]
6. De rechtbank is van oordeel dat niet evident is dat eiseres niet als functioneel dader aanmerkt kon worden. [5] Eiseres had als eigenaar van de woning beschikkingsmacht over het gebruik van de woning. Eiseres had deze beschikkingsmacht kunnen uitoefenen door een bruikleenovereenkomst met de bewoners op te stellen. Daarnaast heeft eiseres geen concrete maatregelen, bijvoorbeeld via een controle, genomen om eventuele overbewoning tegen te gaan. Gelet op het feit dat in een seperate procedure door verweerder eerder al overbewoning in de woning is geconstateerd, de verklaring dat de woning kosteloos ter beschikking is gesteld en de omstandigheid dat de woning geschikt was voor bewoning door meerdere bewoners heeft eiseres niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Zij heeft daarmee het wederrechtelijk gebruik van de woning aanvaard. [6]
7. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de last onder dwangsom van 2 december 2021. Bij de controle in de woning van eiseres op 24 maart 2022 heeft de handhavingsinspecteur geconstateerd dat acht personen in de woning woonachtig waren. Volgens vaste rechtspraak van de hoogte bestuursrechter mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [7] De rechtbank ziet verder geen aanleiding om aan de juistheid van de rapportage te twijfelen. Uit de rapporten is voldoende af te leiden dat meerdere personen ten tijde van de controle in de woning woonachtig waren. Dat deze personen een duurzaam gezamenlijk huishouden (bijvoorbeeld een stel of gezin) zouden vormen is niet aannemelijk gemaakt. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit de rapportage volgt dat de heer [naam] heeft verklaard dat de broer van zijn echtgenote in de woning woont. Deze persoon is geen familie in rechte lijn en wordt daarom niet gerekend tot hetzelfde huishouden. Verder behoren de twee vrienden van de heer [naam] ook niet tot het duurzaam gemeenschappelijk huishouden. Voldoende aannemelijk is dat zij niet slechts enkele dagen in de woning verbleven, nu op hun kamer kookgerei, waaronder een frituurpan, is aangetroffen en zij geen concreet alternatief woonadres hebben opgegeven. De identiteit van eventuele andere bewoners kon verder niet worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op basis deze rapportage, de geconstateerde overtreding voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld. Nu niet is voldaan aan de last onder dwangsom, mocht verweerder overgaan tot invordering van een bedrag van € 7000,-.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is in strijd met artikel 21, onder c, van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 5:1, eerste lid, en artikel 5:2, onder b, van de huisvestingsverordening Den Haag 2019 en artikel 7.18 van het Bouwbesluit.
2.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
3.Uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466 en uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1405.
4.Zie uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, r.o. 9.
5.Zie artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Zie uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501, r.o. 5.1.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361.