202404974/1/R4.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
de raad van de gemeente Rozendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Pinkenberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.H.M.M. Berendsen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Vitens N.V., vertegenwoordigd door mr. ir. M.J. Kraak en ing. A. Tigchelaar, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in een productiegebouw voor drinkwater met bijbehorende voorzieningen op de gronden tussen de Pinkenbergseweg en de Kluizenaarsweg in Rozendaal. Drinkwaterbedrijf Vitens is eigenaar van de gronden, die op grond van het vorige plan al de enkelbestemming "Waterwingebied" hadden. In het plangebied bevindt zich een boerderij met schuur die samen zijn aangewezen als rijksmonument. Het nieuwe bestemmingsplan komt erop neer dat er op ongeveer 7 m ten zuiden van het rijksmonument een bouwvlak is opgenomen voor waterwinvoorzieningen.
[appellant] woont aan de [locatie], op korte afstand van het plangebied. Hij vindt dat het plan leidt tot aantasting van het culturele erfgoed en de landschappelijke waarden in en nabij het plangebied.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Aantasting rijksmonument
4. [appellant] betoogt dat de met het plan toegestane nieuwbouw leidt tot ontsiering van het rijksmonument. Dit is volgens hem in strijd met artikel 7 van de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonisch erfgoed van Europa (Trb 1985, 163; hierna: het Verdrag van Granada).
4.1. Toetsing aan een artikel van een verdrag kan alleen plaatsvinden als dit artikel rechtstreekse werking heeft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4039, en 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1615, richt artikel 7 van het Verdrag van Granada zich tot de lidstaten en bevat het, gelet op de formulering, geen norm die door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is, aangezien deze bepaling niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Het betoog slaagt niet.
Aantasting kernkwaliteiten Veluwemassief
5. [appellant] betoogt verder dat het plan leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Veluwemassief. Daarom is het plan - zo begrijpt de Afdeling - volgens [appellant] in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.
5.1. Artikel 2.56, eerste lid van de Omgevingsverordening Gelderland luidde ten tijde van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan:
"Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap [...] maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten."
5.2. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap De Veluwe, Deelgebied Veluwemassief. In de plantoelichting heeft de raad aandacht besteed aan de effecten van het plan op de kernkwaliteiten van dit gebied, waaronder de aardkundige kwaliteiten (het reliëf) en de beperkte bebouwing. De raad heeft toegelicht dat het relatief grote hoogteverschil binnen het plangebied wordt gerespecteerd doordat de nieuwbouw deels verdiept aangelegd zal worden en door de inrichting van het terrein, zoals vastgelegd in het inrichtingsplan in de bijlage bij de planregels. Verder leidt het plan weliswaar tot toename van de bebouwing, maar door de in het bestemmingsplan geborgde maatvoering en de glooiende aanleg van het maaiveld wordt de bebouwing zo goed mogelijk ingepast in de omgeving, aldus de plantoelichting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Veluwemassief en dus niet in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland. Overigens staat ook in het advies van de provincie Gelderland over het bestemmingsplan dat voldoende is gemotiveerd dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
6. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor het productiegebouw. Weliswaar is in de plantoelichting aandacht besteed aan alternatieve locaties, maar die locaties lijken te zijn uitgezocht op hun ongeschiktheid of zijn om moeilijk navolgbare redenen afgevallen, aldus [appellant].
6.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad heeft in de plantoelichting aandacht besteed aan vier alternatieven. Twee daarvan worden nu gebruikt als sportveld en hebben als nadeel dat de sportverenigingen elders zullen moeten worden gehuisvest en er geen locatie daarvoor beschikbaar is. Naar aanleiding van de stelling van [appellant] dat de sportverenigingen gaan fuseren zodat het drinkwaterproductiegebouw op de plek van een van de te slopen sportkantines kan worden gerealiseerd, heeft de raad ter zitting toegelicht dat die plannen verre van definitief zijn.
In de plantoelichting is toegelicht dat de derde alternatieve locatie bij een voormalig openluchtzwembad afvalt, omdat het vanwege de ligging in het Natuurnetwerk Nederland en het beheer door een natuurorganisatie onwaarschijnlijk is dat de natuurbestemming zal worden gewijzigd om nieuwbouw mogelijk te maken. Het vierde alternatief houdt in dat de bestaande drinkwaterproductielocaties Pinkenberg en Ellecom worden gecombineerd tot één centraal gelegen nieuwbouwproductielocatie. Dat alternatief valt af vanwege de hoge kosten voor de aanleg van nieuwe ondergrondse infrastructuur. Verder is dit energetisch een onaantrekkelijke optie. Het waterwinpunt op de Pinkenberg ligt hoog en het centrale productiebedrijf ligt laag, waardoor er veel energie nodig is om het water te verplaatsen. Volgens de raad is de gekozen locatie het meest geschikt, omdat het terrein groot genoeg is, voldoende hoog ligt en op korte afstand ligt van het winveld en het voorzieningsgebied. Bovendien zijn de gronden in eigendom van Vitens en kunnen zij worden ontsloten via de huidige infrastructuur.
In aanvulling hierop is ter zitting toegelicht dat het door [appellant] genoemde paardenweitje ten westen van het plangebied evenmin een geschikte locatie is. Hiervoor zou namelijk veel ondergrondse en bovengrondse infrastructuur moeten worden aangelegd en aangepast. Verder is ook het paardenweitje geen eigendom van Vitens.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom niet voor een van de alternatieve locaties is gekozen. [appellant] heeft niet gesteld dat er andere, geschiktere locaties zijn die de raad ten onrechte niet in ogenschouw heeft genomen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
912