ECLI:NL:RVS:2024:4927

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
202407160/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk

Op 28 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 17 september 2024 niet in behandeling was genomen. De rechtbank Den Haag had op 25 november 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat zijn voorgenomen overdracht aan Frankrijk op 29 november 2024 niet zou plaatsvinden totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep, en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel was dat het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter weegt de belangen van zowel de minister als de vreemdeling mee in zijn beslissing. De verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming was vastgesteld op basis van de Dublinverordening, en de termijn voor overdracht verstrijkt op 29 november 2024. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdracht aan Frankrijk geen onomkeerbare gevolgen zou hebben, en dat, mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk blijken te zijn, de vreemdeling vanuit Frankrijk teruggeleid kan worden naar Nederland. Daarom werd het verzoek van de vreemdeling afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407160/2/V2.
Datum uitspraak: 28 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 25 november 2024 in zaak nr. NL24.36461 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 25 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zijn voorgenomen overdracht aan Frankrijk op 29 november 2024 achterwege blijft, dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening, hoewel de hogerberoepstermijn nog niet is verstreken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op grond van de Dublinverordening en dat de overdrachtstermijn op 29 november 2024 verstrijkt. De overdracht van de vreemdeling aan Frankrijk heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan de vreemdeling vanuit Frankrijk worden teruggeleid naar Nederland.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024
915