ECLI:NL:RVS:2024:4915

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
202404146/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling en de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2024. De rechtbank had eerder een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afwees, vernietigd. De staatssecretaris had op 21 september 2023 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard op 9 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat de minister een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen, maar dit leidde tot hoger beroep van beide partijen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep van de minister werd gegrond verklaard, omdat de rechtbank niet had onderkend dat het horen van de vreemdeling in bezwaar geen doel meer diende, gezien het feit dat de minister aannemelijk had gemaakt dat de door de vreemdeling aangedragen gelijke gevallen berustten op ambtelijke misslagen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de minister had opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en de rechtsgevolgen van het besluit van 9 februari 2024 werden in stand gelaten.

De beslissing van de Raad van State bevestigt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden en dat er geen griffierecht is geheven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 november 2024.

Uitspraak

202404146/1/V2.
Datum uitspraak: 29 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de minister van Asiel en Migratie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2024 in zaak nr. NL24.9816 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.T.P. Scheers, advocaat in Den Haag, en de minister hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep van de vreemdeling
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Het hoger beroep van de minister
2.       Wat de minister in zijn eerste grief heeft aangevoerd over het oordeel van de rechtbank dat hij de vreemdeling in bezwaar had moeten horen over zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de eerste grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Deze grief gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, over horen in bezwaar). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.       Maar de minister klaagt in zijn tweede grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij opnieuw een besluit op bezwaar moet nemen waarbij hij de vreemdeling alsnog moet horen. Dit heeft geen zin meer. De rechtbank heeft namelijk al geoordeeld dat het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat, omdat de minister in beroep aannemelijk heeft gemaakt dat de twee gelijke gevallen die de vreemdeling heeft aangedragen, berusten op ambtelijke misslagen. De Afdeling onderschrijft dit oordeel. Tegen die achtergrond kan het alsnog hierover horen in bezwaar redelijkerwijs geen doel dienen, omdat dit niet meer tot een andere uitkomst kan leiden. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. De minister betoogt daarom terecht dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 9 februari 2024 in stand had moeten laten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4786, onder 7).
Conclusie hoger beroepen
4.       Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. Het hoger beroep van de minister is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank de minister heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het besluit van 9 februari 2024 in stand te laten. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de minister dat ook niet te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II.       verklaart het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie gegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2024 in zaak nr. NL24.9816, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het besluit van 9 februari 2024 in stand te laten;
IV.     bevestigt de uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024
992