202305332/1/A2.
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2023 in zaak nr. 22/1912 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2021 heeft de Dienst Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 1.665,00, en € 689,00 aan teveel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 17 februari 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2024, waar [appellant], en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. D.W.L.M van Veldhuizen en [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2020 heeft [appellant] twee pensioenen van in totaal € 7.405,00 afgekocht. Op 16 juni 2021 heeft de Dienst Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie Inkomen ontvangen, waaruit blijkt dat het toetsingsinkomen van [appellant] en zijn toeslagpartner over 2020 voor hen samen is vastgesteld op € 26.834,00. Hierbij is de afkoopsom betrokken. Vervolgens heeft de Dienst Toeslagen bij het besluit van 7 augustus 2021 de zorgtoeslag over 2020 opnieuw definitief berekend en herzien.
2. In geschil is of de Dienst Toeslagen [appellant] had moeten informeren dat de afkoopsom van het klein pensioen meetelt bij de berekening van de zorgtoeslag.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het betoog van [appellant] dat de Dienst Toeslagen hem had moeten informeren dat een afkoopsom van het klein pensioen meetelt bij berekening van de zorgtoeslag niet slaagt. Volgens de rechtbank volgt uit de Wet op de zorgtoeslag (hierna: Wzt) als uitgangspunt dat het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag, het verzamelinkomen is zoals volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Hierop zijn geen uitzonderingen mogelijk gemaakt. Gelet hierop had volgens de rechtbank voor [appellant] duidelijk kunnen zijn dat het ontvangen van de afkoopsom gevolgen zou hebben voor de berekening van de zorgtoeslag 2020.
Beoordeling hoger beroep
4. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal R.E.C.M. Niessen van de Hoge Raad van 15 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:486, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Dienst Toeslagen een informatieplicht heeft. Hij stelt dat hij met adequate informatie van de Dienst Toeslagen de uitbetaling van de afkoopsom had kunnen uitstellen, zodat er geen terugvordering over 2020 was ontstaan. Van de Dienst Toeslagen mag volgens hem worden verwacht dat hij de burger proactief informeert en dat heeft de Dienst Toeslagen met de brief van de van 11 september 2020 volgens hem niet gedaan. 5. Naar het oordeel van de Afdeling slaagt het betoog niet. De Afdeling licht dit hierna toe.
5.1. Niet in geschil is dat de Wzt geen grondslag biedt om bij de bepaling van de draagkracht voor de zorgtoeslag inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. Dat is wat toeslagen betreft alleen anders voor huurtoeslag waar, zoals volgt uit artikel 2b, eerste lid, onder a, van het Besluit op de huurtoeslag, bij het vaststellen van het toetsingsinkomen een klein pensioen buiten beschouwing kan worden gelaten.
5.2. De Dienst Toeslagen heeft [appellant] bij brief van 11 september 2020 verzocht om een nieuwe schatting van het jaarinkomen door te geven in verband met de naderende AOW-gerechtigde leeftijd. In de brief staat dat het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd gevolgen kan hebben voor de toeslag, omdat de hoogte daarvan afhangt van de jaarinkomens in het huishouden. De brief vermeldt dat de toeslag over 2020 voor [appellant] op dit moment uitgaande van zijn jaarinkomen van € 11.209,00 bruto per jaar, neerkomt op ongeveer € 862,00 per maand. Gevraagd wordt om, als het geschatte jaarinkomen niet klopt, een nieuwe schatting door te geven via ‘Mijn toeslagen’ en daarbij de loonstroken van de werkgever(s), de beschikking met het AOW-bedrag van de Sociale Verzekeringsbank en/of de specificatie(s) van de uitkering(en) in 2020 bij de hand te houden. Verder wordt erop gewezen dat als hulp nodig is voor het schatten van het jaarinkomen, gebruik kan worden gemaakt van de rekenhulp op toeslagen.nl/inkomenberekenen. In deze rekenhulp staat onder ‘Jaarinkomen’, bij de vraag ‘Hoeveel inkomens had u in 2020’: "Tel elke werkgever, elke uitkering en elk pensioen mee."
5.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het op grond van de Wzt voor [appellant] duidelijk had kunnen zijn dat het ontvangen van de afkoopsom gevolgen zou hebben voor de berekening van de zorgtoeslag 2020. Dat [appellant] niet wist dat de afkoopsom van het pensioen meetelt bij de berekening van de zorgtoeslag, moet naar het oordeel van de Afdeling voor zijn rekening blijven. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Dienst Toeslagen [appellant] in de brief van 11 september 2020 erop heeft geattendeerd dat hij de specificatie(s) van de uitkering(en) die hij in 2020 heeft ontvangen bij de hand moet houden bij het doorgeven van het inkomen. Daarnaast noemt de brief de rekenhulp. In de rekenhulp staat onder ‘Jaarinkomen’, bij de vraag ‘Hoeveel inkomens had u in 2020’:"Tel elke werkgever, elke uitkering en elk pensioen mee." Daarbij staat geen uitzondering voor de afkoop van pensioen in één keer. De conclusie van de advocaat-generaal R.E.C.M. Niessen van de Hoge Raad van 15 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:486, doet aan het voorgaande niet af, omdat er hier geen sprake is van een tekortschieten in de informatieplicht. De brief van 11 september 2020 is door de Dienst Toeslagen op eigen initiatief verstuurd. 5.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
154-1129