ECLI:NL:RVS:2024:4864

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
202400627/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding hekwerk in Winterswijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2023, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk ongegrond werd verklaard. Het college had op 18 maart 2020 een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het uitbreiden van een bestaand hekwerk rondom zijn landbouwmechanisatiebedrijf in Winterswijk. [appellant], die tegenover het perceel woont, maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar op 25 september 2020 ongegrond. De rechtbank oordeelde op 18 januari 2022 dat het gebruik van het hekwerk in strijd was met het bestemmingsplan, waardoor een omgevingsvergunning vereist was voor deze activiteit. Na een nieuw besluit van het college op 23 mei 2022, waarin het college de vergunning in stand hield, ging [appellant] opnieuw in beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om [appellant] opnieuw te horen, omdat hij geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn bezwaren, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat hij niet had aangetoond dat de belangenafweging van het college ontoereikend was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202400627/1/R4.
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Winterswijk Huppel, gemeente Winterswijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 21 december 2023 in zaak nr. 22/2805 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft het college aan [vergunninghouder], een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een bestaand hekwerk.
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar het college, vertegenwoordigd door A. Pelgrim-van Arkel en R. Kattenbelt, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Vergunninghouder exploiteert een landbouwmechanisatiebedrijf op het perceel [locatie] in Winterswijk. [appellant] woont tegenover het perceel van vergunninghouder. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van een hekwerk rondom zijn bedrijf. Het college heeft bij besluit van 18 maart 2020 deze vergunning verleend. Het tegen deze vergunning gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 25 september 2020 ongegrond verklaard. [appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn bezwaar tijdens een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie mondeling toe te lichten. Het beroep tegen dit besluit heeft de rechtbank gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 januari 2022 geoordeeld dat het gebruik van het hekwerk in strijd is met het bestemmingsplan en er om die reden een omgevingsvergunning vereist is voor de activiteit "gebruik in strijd met het bestemmingsplan". Bij besluit van 23 mei 2022 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist. Het college heeft met afzien van het opnieuw bieden van de gelegenheid om te worden gehoord de omgevingsvergunning in stand gelaten en de grondslag voor de omgevingsvergunning mede gebaseerd op handelen in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. [appellant] is bij de behandeling van het beroep niet verschenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden was om [appellant] voor het nemen van de nieuwe beslissing op het bezwaar te horen. [appellant] heeft alleen gesteld dat er sprake was nieuwe feiten en omstandigheden, maar heeft niet verduidelijkt om welke feiten en omstandigheden het zou gaan. Met deze stellingname heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college dat zich geen relevante verandering heeft voorgedaan onjuist was. De rechtbank heeft verder overwogen dat het nieuwe besluit op bezwaar blijk geeft van een belangenafweging, waarbij ook het belang van [appellant] is betrokken.
Bespreking hoger beroep
3.       [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van het horen in bezwaar kon worden afgezien en dat om die reden een nader onderzoek achterwege kon blijven.
3.1     De Afdeling stelt vast dat [appellant] zowel in beroep als in hoger beroep niet heeft verduidelijkt op welke aspecten het verrichte onderzoek tekort schiet. Evenmin heeft [appellant] verduidelijkt welke nieuwe feiten en omstandigheden aanleiding zouden moeten geven om hem in bezwaar opnieuw in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Op basis van deze niet geconcretiseerde stellingnames kan dit betoog niet slagen.
4.       [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zijn belangen bij de belangenafweging heeft betrokken.
4.1     Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat het besluit op bezwaar van 23 mei 2022 blijk geeft van een afweging van de belangen. Nu [appellant] niet heeft verduidelijkt op grond waarvan de belangen van [appellant] ontoereikend bij de afweging zijn betrokken is er geen aanleiding om deze belangenafweging ontoereikend te achten. Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] heeft in hoger beroep tot slot aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast bij veroordeling in de proceskosten in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
5.1     Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:797) wordt bij de berekening van de proceskosten wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) gehanteerd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A. Sandanam, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sandanam
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024