ECLI:NL:RVS:2024:4833

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
202406351/1/V3 en 202406351/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder besloten dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling nam. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van zijn hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft op 25 november 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 4 september 2024, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was behandeld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. B. Meijer als voorzieningenrechter en mr. T.W.A. Weber als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

202406351/1/V3 en 202406351/2/V3.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 9 oktober 2024 in zaak nr. NL22.20259 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 oktober 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hogerberoepschrift gaat namelijk onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, onder 6.3-6.5, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024
846-1085