ECLI:NL:RVS:2024:4833
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder besloten dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling nam. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van zijn hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft op 25 november 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 4 september 2024, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was behandeld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. B. Meijer als voorzieningenrechter en mr. T.W.A. Weber als griffier aanwezig waren.