ECLI:NL:RVS:2024:4796
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 2 augustus 2024 het beroep tegen de bewaring van de vreemdeling ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 juli 2024 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 november 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit is in overeenstemming met artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Bovendien heeft de Afdeling ambtshalve geen reden gezien om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.