202307832/1/R1.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Oostrum, gemeente Venray,
en
de raad van de gemeente Venray,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Achterstraat 4 Wanssum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waaraan [appellant], de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Godschalk, alsmede Riva Bouwgroep B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], via een video-verbinding hebben deelgenomen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in woningbouw op een locatie aan de Achterstraat in de oostelijke kom van Wanssum. Op een terrein waar voorheen een paardenhouderij was gevestigd, maakt het plan de bouw van acht woningen mogelijk, waaronder vier levensloopbestendige (senioren)woningen. [appellant] is rechthebbende op een perceel aan de [locatie 1], direct grenzend aan het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
4. [appellant] stelt dat de omgevingsdialoog onvolledig is uitgevoerd. Hij is niet benaderd en ook andere belanghebbenden zijn volgens hem onvoldoende betrokken bij de totstandkoming van het plan.
4.1. De raad wijst erop dat de initiatiefnemer van dit plan al in 2021 een omgevingsdialoog heeft gevoerd, en dat er op dat moment nog geen gemeentelijke handreiking daarvoor beschikbaar was. Uit het verslag van de dialoog, dat is opgenomen in de plantoelichting, blijkt dat in december 2021 is gesproken met de bewoners van [locatie 1] en [locatie 2].
4.2. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak, zoals in het kader van de omgevingsdialoog, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Ook het gemeentelijk beleid of een gemeentelijke verordening verplichten niet hiertoe. Dat de initiatiefnemer van het plan alleen gesproken heeft met de bewoners van [locatie 1] en niet ook met [appellant] als mede-rechthebbende op dat perceel, kan dan ook geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het plan.
Het plan is verder voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en een ieder heeft de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Daarvan heeft [appellant] ook gebruik gemaakt. Voor het oordeel dat hij zijn belangen ten onrechte niet kenbaar heeft kunnen maken, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] stelt verder dat het kadastrale perceel C 365, dat ligt aan de westzijde van de Achterstraat, in het plan ten onrechte een andere bestemming heeft gekregen. Anders dan in de plantoelichting is vermeld, is dat perceel nooit onderdeel van de paardenhouderij geweest.
5.1. De Afdeling stelt vast dat in het voorgaande bestemmingsplan "Wanssum" uit 2019 het bedoelde perceel was voorzien van de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij", net als de percelen aan de oostzijde van de Achterstraat. Gebleken is dat dit perceel feitelijk nooit voor de paardenhouderij is gebruikt. Het perceel wordt door de familie van [appellant] gebruikt als opslagruimte. Naar het oordeel van de Afdeling sluit de thans in het plan aan dit perceel gegeven bestemming "Wonen", met de functie-aanduiding "opslag" aan bij dit feitelijke gebruik. [appellant] betwist dat ook niet. De raad heeft dan ook op goede gronden de voorheen ter plaatse geldende bestemming gewijzigd. Anders dan [appellant] veronderstelt, is voor een dergelijke wijziging van de bestemming geen voorafgaande instemming van rechthebbenden vereist.
Het betoog slaagt niet.
6. Voor zover [appellant] stelt dat op de Achterstraat eenrichtingsverkeer zou moeten worden ingesteld om het plangebied goed te kunnen ontsluiten, overweegt de Afdeling dat de manier waarop een weg of ontsluiting verkeerstechnisch exact wordt ingericht, niet in een bestemmingsplan hoeft te worden geregeld. Verkeerstechnische aspecten hebben namelijk geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure komt in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde de vraag of de raad zich voldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied kan worden gerealiseerd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654, en 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:485). Dat heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gedaan. Uit de plantoelichting blijkt dat, uitgaande van een worst-case benadering, het plan zal leiden tot dagelijks 64 verkeersbewegingen. Om deze toename van het verkeer van en naar het plangebied goed te kunnen afwikkelen dient de Achterstraat, en dan met name de aansluiting op de Brugstraat, aangepast te worden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat op die wijze geen aanvaardbare verkeersafwikkeling kan worden bewerkstelligd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
374