ECLI:NL:RBZWB:2022:3056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1504
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke sluiting van woning wegens drugshandel en de gevolgen voor de huurder

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, een huurder van een woning, en de burgemeester van Tilburg. De burgemeester had op 2 oktober 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning voor zes maanden, nadat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine en voorwerpen voor de productie van drugs was aangetroffen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft op 26 april 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de burgemeester vertegenwoordigd door twee advocaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn woning en dat de sluiting een schending van zijn persoonlijke levenssfeer betekende. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting, gezien de ernst van de overtreding en de overlast die van de woning uitging. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de sluitingsperiode al verstreken was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de burgemeester de gevolgen van de sluiting voor eiser voldoende had meegewogen. De rechtbank benadrukte dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser, en dat de burgemeester niet had hoeven afzien van sluiting op basis van de vrijspraak van eiser in een strafzaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1504 OPIUMW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. A. el Darrazi,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2020 (primaire besluit) heeft de burgemeester een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning aan het [adres] 17 te [plaatsnaam] voor de duur van zes maanden.
In het besluit van 19 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 april 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, zijn curator [naam curator] , en namens de burgemeester, mr. S.J.J. Koks en mr. F.M. van Soest.

Overwegingen

1. Feiten

Eiser was met ingang van 12 juni 2013 huurder en gebruiker van de woning aan het [adres] 17 te [plaatsnaam] (de woning). De woning is in eigendom van [naam woningbouw] .
Op 30 juli 2020 heeft een controle in de woning plaatsgevonden naar aanleiding van (drugsgerelateerde) overlastmeldingen. In de woning is in een vriezer op een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning 3.730 gram amfetamine aangetroffen. In de andere slaapkamer werden in een bigshopper voorwerpen/stoffen bestemd voor de productie van/handel in verdovende middelen aangetroffen, te weten drie flessen zwavelzuur, ongebruikte sealbags, een apparaat om sealbags mee te sluiten (sealmachine), een weegschaal, vier maatbekers en een zeef. Dit volgt uit de bestuurlijke rapportage van de politie. Ook is van de controle een controlerapport opgemaakt door toezichthouders van de afdeling Veiligheid & Wijken, team Toezicht en Handhaving van de gemeente [plaatsnaam] .
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de burgemeester zowel eiser als [naam woningbouw] medegedeeld voornemens te zijn een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden.
Eiser heeft tegen dit voornemen zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij brief van 8 oktober 2020 heeft [naam woningbouw] de curator van eiser op de hoogte gesteld van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst per 19 oktober 2020.
In het primaire besluit heeft de burgemeester [naam woningbouw] gelast om de woning te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van zes maanden met ingang van
19 oktober 2020. Eiser bevond zich op dat moment in het kader van de strafzaak in voorlopige hechtenis. Op 4 november 2020 is eiser door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine omdat de wetenschap van de amfetamine in de woning niet wettig en overtuigend bewezen werd geacht.
Een hangende bezwaar ingediend verzoek om voorlopige voorziening (BRE 20/9431 OPIUMW VV) is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van
17 december 2020 afgewezen (ECLI:NL:RBZWB:2020:6512).
Op 11 januari 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

2. Procesbelang

De burgemeester heeft aangevoerd dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De sluiting van de woning heeft immers al plaatsgehad en de sluitingsperiode is ruimschoots verstreken.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan bestaan indien de betrokkene stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is wel vereist dat de betrokken tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. [1]
Eiser heeft onder meer aangevoerd dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en er ontruimingskosten zijn gemaakt van ongeveer € 5.000,-. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser door sluiting van de woning (financieel) is benadeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep.

3. Standpunten van partijen

Eiser voert aan dat de burgemeester in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken, omdat hij niet wist en ook niet kon weten dat de harddrugs in zijn woning lagen. Eiser betwist dat hem een verwijt kan worden gemaakt. De harddrugs en de aangetroffen voorwerpen en stoffen bestemd voor de productie van/handel in verdovende middelen zijn op de bovenverdieping aangetroffen, terwijl eiser nauwelijks op de bovenverdieping komt. Eiser betwist dat hij hierover geen eenduidige verklaringen zou hebben afgelegd. Eiser gaat er vanuit dat de harddrugs door een vriend van zijn zoon in de vriezer op één van de slaapkamers op de bovenverdieping zijn neergelegd. De harddrugs en voornoemde voorwerpen en stoffen lagen bovendien niet zichtbaar in de woning. Dat eiser niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de harddrugs in de woning blijkt verder uit het feit dat hij op 4 november 2020 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda is vrijgesproken voor het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. Eiser doet daarnaast een beroep op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 februari 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:352) en de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 maart 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:946).
Eiser betwist dat sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde en is van mening dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval geen aanleiding was om tot een lichtere maatregel, zoals sluiting van de woning voor een kortere periode, over te gaan.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende rekenschap heeft gegeven van zijn persoonlijke levenssfeer en dat sluiting van de woning een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Eiser heeft gezondheidsproblemen, waaronder COPD, hartfalen en rugklachten. Ook heeft hij een herseninfarct gehad. Daarnaast heeft hij een neurologische aandoening waardoor hij regelmatig het ziekenhuis dient te bezoeken. Er was om medische redenen sprake van een bijzondere binding met de woning, omdat daarin een traplift, verhoogd toilet en beugels in de badkamer aanwezig zijn. Eiser heeft onder meer verwezen naar de door hem overlegde indicatie voor een “0-tredenwoning”, een arbeidsdiagnostisch rapport en afspraakbevestigingen met de afdeling cardiologie. Door sluiting van de woning, ontbinding van de huurovereenkomst en de aangekondigde ontruimingsprocedure is eiser op een zogenoemde zwarte lijst komen te staan bij de woningbouwcorporatie met als gevolg dat hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kon huren in de regio. Zijn financiële situatie liet het bovendien niet toe om een particuliere huurwoning te huren. Ook was gelet op zijn kwetsbare gezondheid het risico op verspreiding van het coronavirus bij [naam bedrijf] hoger dan indien hij in de woning kon blijven wonen. Eiser doet tot slot een beroep op het ne bis in idem-beginsel.
De burgemeester heeft aangevoerd dat de woning binnen de keten van drugshandel in ieder geval de rol van opslaglocatie voor een grote handelshoeveelheid harddrugs en voorwerpen en stoffen bestemd voor de productie van/handel in verdovende middelen vervulde. Sluiting was gelet op de ernst en omvang van deze overtreding noodzakelijk. Daar komt bij dat er ook meldingen waren van drugsgerelateerde overlast vanuit de woning. Zelfs toen eiser zich in voorlopige hechtenis bevond, zijn er drugsgebruikers in de woning waargenomen. Dit maakt volgens de burgemeester dat niet alleen het algemeen belang, maar ook de concrete belangen van de omwonenden vereisten dat de woning gesloten zou worden. Er was volgens hem dan ook geen reden om te volstaan met een lichtere maatregel. Een waarschuwing was niet voldoende om de openbare orde te herstellen en het woon- en leefklimaat nabij de woning te beschermen en gelet op de ernst van de overtreding bestond geen aanleiding voor een kortere sluitingsduur. De burgemeester heeft verder aangevoerd dat eiser als enige bewoner verantwoordelijk was wat betreft het gebruik van de woning. Eiser liet toe dat bezoekers in de woning aanwezig waren, drugs gebruikten, overlast veroorzaakten en zonder toezicht de bovenverdieping betraden. Eiser is er bovendien meerdere keren op aangesproken dat bezoekers van zijn woning overlast veroorzaakten. In die omstandigheid kan volgens de burgemeester niet worden gezegd dat eiser geen enkel verwijt treft. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd over de aangetroffen harddrugs in de woning. De burgemeester acht het algemeen belang bij het wegnemen van de rol van de woning in de grootschalige drugshandel en het beëindigen van de rol van de woning als gebruikerslocatie zwaarder wegen dan de door eiser aangevoerde persoonlijke belangen. De burgemeester heeft daarbij in overweging genomen dat eiser weliswaar is aangewezen op een gelijkvloerse woning of een (trap)lift, maar dat in de woning geen speciale voorzieningen zijn aangebracht die maken dat hij van de woning afhankelijk was.

4. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

5. Bevoegdheid tot sluiting

5.1
Niet in geschil is dat in de woning 3.730 gram amfetamine is aangetroffen. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs was de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. De bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning is tussen partijen niet in geschil.
5.2
Bij toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet maakt de burgemeester gebruik van de beleidsregels zoals opgenomen in het Damoclesbeleid. Uit dit beleid volgt onder meer dat sprake is van een zeer ernstig geval indien in een woning grootschalige drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een hoeveelheid van > 1000 gram. De last tot sluiting van de woning voor zes maanden is in overeenstemming met het hiervoor beschreven beleid van de burgemeester.
5.3
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt de burgemeester overeenkomstig het beleid, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
6. Gebruikmaking van de bevoegdheid
De noodzaak van de sluiting
6.1
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. [2] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [3] Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. [4]
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van een "ernstig geval". Er is immers in de woning een zeer grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen. De burgemeester heeft op goede gronden geoordeeld dat er handel vanuit de woning heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daartoe dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, het in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [5] Daar komt bij dat er in de woning attributen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel. Ook zijn er door de politie meldingen ontvangen van drugsgerelateerde overlast vanuit de woning. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk was en heeft dat voldoende gemotiveerd.
Evenredigheid
6.3
Als sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. In dat kader speelt de norm van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rol en geldt daarnaast dat de burgemeester bij de toepassing van het beleid in een concreet geval alle omstandigheden van het geval dient te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Daarvoor is relevant of eiser een verwijt kan worden gemaakt en of de burgemeester in voldoende mate de gevolgen van de sluiting van de woning in zijn besluitvorming heeft betrokken. [6]
6.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Weliswaar kan het zo zijn geweest dat eiser geen weet had van de aanwezigheid van de harddrugs in de woning, maar van hem mag worden verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Het risico dat eiser neemt door mensen in zijn woning te laten verblijven, komt voor zijn rekening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser reeds in een eerder stadium door [naam woningbouw] en de wijkagent is aangesproken naar aanleiding van meldingen van omwonenden. Dat eiser is vrijgesproken in de strafrechtelijke zaak, betekent niet dat de burgemeester van de sluiting had moeten afzien. Van het ontbreken van iedere betrokkenheid van eiser bij de overtreding is immers naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het beroep van eiser op de onder 3 genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 februari 2021 doet daar niet aan af. In die zaak oordeelde de AbRS in hoger beroep, anders dan de rechtbank, dat de betrokkene onvoldoende toezicht heeft gehouden en om die reden wel een verwijt kon worden gemaakt. [7] Een beroep van eiser op de eveneens onder 3 genoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 maart 2021 slaagt evenmin, omdat de drugs in die zaak niet in een woning werden aangetroffen maar in een berging die zich elders in het appartementengebouw bevond.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in zijn besluitvorming in voldoende mate de gevolgen van de sluiting van de woning voor eiser heeft betrokken, zoals de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en gestelde plaatsing op de zwarte lijst. Gelet op de ernst van de overtreding is de rechtbank van oordeel dat die omstandigheden zich in het onderhavige geval niet tegen sluiting van de woning hoefden te verzetten. Dat eiser om medische redenen een bijzondere binding met de woning had, is niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in staat is gebleken om vervangende woonruimte te vinden, eerst bij een vriend en op dit moment bij [naam bedrijf] . Dat eiser kosten heeft moeten maken, omdat de vriend waar hij bij verbleef op zijn uitkering werd gekort, is onvoldoende om de persoonlijke belangen van eiser zwaarder te laten wegen dan het wegnemen van de rol van de woning in de grootschalige drugshandel en het beëindigen van de rol van de woning als gebruikerslocatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om een last onder bestuursdwang op te leggen in de vorm van sluiting van de woning voor de duur van zes maanden.
6.6
Met betrekking tot het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM en het ne bis in idem-beginsel overweegt de rechtbank als volgt. Sluiting van de woning vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar in dit geval is inmenging gerechtvaardigd gelet op de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid van de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in een situatie als het onderhavige geval. Nu de opgelegde last onder bestuursdwang (sluiting van de woning) een herstelsanctie is en geen strafsanctie, is van strijd met het ne bis in idem-beginsel geen sprake.
7. Conclusie
Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 7 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
L.M. de Leeuw van Weenen, griffier L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
(…)
Artikel 5:2
1. In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
(…)
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
(…)
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (Damoclesbeleid)
Definitie drugshandel:
In deze beleidsregels wordt onder drugshandel verstaan: een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ad II Woningen en/of daarbij behorende erven: drugshandel/ voorbereidingshandelingen
Doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in bewoonde woningen sprake is van het hebben van woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer. De burgemeester verstaat in het kader van de bestuurlijke handhaving van de Opiumwet onder een woning een pand dat (of ruimte die) in de aangetroffen staat op een normale wijze voor bewoning wordt en kan worden gebruikt (woongenot). Of een woning wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot, blijkt uit constatering van de feitelijke situatie ter plaatse.
Sluitingstermijnen:
Woningen worden gesloten in de volgende gevallen:
- harddrugs in woningen en/of bij woningen behorende erven
Indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn, volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 3 maanden. Bij een 2de overtreding van de Opiumwet in een woning of bij woningen behorende erven binnen vijf jaar na de eerste constatering, vindt er een sluiting plaats van 6 maanden. Bij een 3de constatering van overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de tweede constatering, vindt er een sluiting van 12 maanden plaats. Bij een 4de constatering van overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de derde constatering, vindt er een sluiting van 24 maanden plaats. Bij een 5de constatering van de Opiumwet binnen vijf jaar na de vierde constatering, vindt er een sluiting voor onbepaalde tijd plaats.
Indien in woningen of bij woningen behorende erven grootschalige drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een hoeveelheid van > 1000 gram en/of > 2000 pillen is er sprake van een zeer ernstig geval waarbij de sanctie wordt opgelegd die hoort bij de tweede of volgende constatering.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2862 en
2.Uitspraak van de AbRSvan 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.Uitspraak van de AbRS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
5.Uitspraak van de AbRS van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362.
6.Uitspraak van de AbRS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
7.Uitspraak van de AbRS van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:752.