ECLI:NL:RVS:2024:4708
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling
Op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2024. De vreemdeling was op 12 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de enige grief betoogde de vreemdeling dat hij niet was gewezen op zijn recht om contact op te nemen met hulpverlenende instanties en/of verwanten tijdens zijn ophouding. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten de minister te veroordelen in de proceskosten, aangezien het gebrek betrekking had op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet had toegekend, alsook de proceskosten voor het hoger beroep. De toegewezen proceskosten bedragen €2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.