ECLI:NL:RVS:2024:4708

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202406340/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling

Op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2024. De vreemdeling was op 12 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de enige grief betoogde de vreemdeling dat hij niet was gewezen op zijn recht om contact op te nemen met hulpverlenende instanties en/of verwanten tijdens zijn ophouding. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten de minister te veroordelen in de proceskosten, aangezien het gebrek betrekking had op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet had toegekend, alsook de proceskosten voor het hoger beroep. De toegewezen proceskosten bedragen €2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

Uitspraak

202406340/1/V3.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2024 in zaak nr. NL24.36991 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2024 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de enige grief betoogt de vreemdeling terecht dat de omstandigheid dat hij gedurende de ophouding niet is gewezen op zijn recht om contact op te nemen met hulpverlenende instanties en/of verwanten tot een proceskostenveroordeling had moeten leiden. De rechtbank had aanleiding moeten zien om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat het gebrek betrekking heeft op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraken van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2 en 15 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1544. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet gedaan.
De grief slaagt.
2.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het gebrek in de ophouding. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden. De Afdeling past bij de proceskosten voor het hoger beroep een wegingsfactor licht (factor 0,5) toe, omdat het hoger beroep alleen gaat over de proceskostenveroordeling en van eenvoudige aard is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2024 in zaak nr. NL24.36991, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen         proceskosten voor het gebrek in de ophouding;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
872-1122