ECLI:NL:RVS:2024:4668

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
202403003/2/R1, 202403005/2/R1 en 202403042/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunningen voor woningbouwprojecten in Middelburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 november 2024 uitspraak gedaan over verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken zijn ingediend door [verzoeker] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Middelburg, genomen op 9 april 2024. Deze besluiten houden in dat de omgevingsvergunningen voor de woningbouwprojecten Mortiere 9B, 9D en 9E in Middelburg in stand zijn gelaten, met aanvullende voorschriften die vereisen dat bepaalde maatregelen binnen negen maanden na de verzenddatum van de besluiten worden uitgevoerd. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de uitvoering van deze maatregelen wordt opgeschort totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college en de vergunninghouders belang hebben bij een spoedige uitvoering van de maatregelen, omdat dit de bouw van de resterende woningen mogelijk maakt. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook het belang van de verzoeker in overweging genomen, die vreest voor onomkeerbare schade aan zijn perceel als gevolg van de voorgeschreven maatregelen. Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de verzoeker zwaarder weegt dan dat van het college en de vergunninghouders. Daarom is besloten om de verzoeken toe te wijzen en de besluiten van 9 april 2024 te schorsen, met uitzondering van enkele maatregelen die betrekking hebben op beheer, monitoring en onderhoud. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht.

Uitspraak

202403003/2/R1, 202403005/2/R1 en 202403042/2/R1.
Datum uitspraak: 14 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
[verzoeker], wonend in Middelburg,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 7 november 2024 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter;
griffier: mr. A.L. van Driel Kluit, bijgestaan door mr. M.C. Duits.
Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door mr. J. Boogaard, advocaat in Middelburg;
het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg, advocaat in Middelburg, en ing. B. Kole en ir. J.H. Bouma;
MorgenWonen B.V., vertegenwoordigd door mr. A. Daan, advocaat in Deventer;
Mortiere Grondexploitatie C.V., vertegenwoordigd door mr. H.P. Wiersema, advocaat in ’s-Hertogenbosch, en [gemachtigden].
De verzoeken richten zich tegen de besluiten van het college van 9 april 2024, waarbij de omgevingsvergunningen van 24 juli 2020, 8 juli 2020 en 10 maart 2021 voor de woningbouwprojecten Mortiere 9B, 9D en 9E in Middelburg in stand zijn gelaten en aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunningen zijn verbonden. Volgens deze voorschriften moeten aanvullende maatregelen worden uitgevoerd binnen negen maanden na de verzenddatum van de besluiten. Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroepen ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat de maatregelen niet worden uitgevoerd zolang door de Afdeling geen uitspraak is gedaan in de bodemzaken.
Gronden:
De voorzieningenrechter zal, gelet op de complexiteit van de zaak, afzien van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. De voorzieningenrechter zal daarom alleen op basis van een belangenafweging een beslissing nemen over de verzoeken van [verzoeker].
Het college en vergunninghouders hebben belang bij spoedig uitvoeren van de maatregelen, omdat dan meteen gestart kan worden met de bouw van de resterende woningen nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op de beroepen in het geval deze ongegrond worden verklaard. Wachten met het uitvoeren van de maatregelen leidt tot vertraging bij de bouw van de resterende woningen en tot financiële schade.
Daar staat het belang van [verzoeker] tegenover. Hij wil rust op zijn perceel. [verzoeker] vreest voor onomkeerbare schade als gevolg van de aanvullende maatregelen. [verzoeker] wil daarom dat er een pas op de plaats wordt gemaakt zolang door de Afdeling geen uitspraak is gedaan in de bodemzaken.
Het belang van [verzoeker] bij toewijzing van de door hem gevraagde voorziening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter groter dan het belang van het college en vergunninghouders bij de afwijzing daarvan. Het staat vast dat er hydrologische effecten voor het perceel van [verzoeker] zullen zijn van de nog niet uitgevoerde voorgeschreven maatregelen. Tussen partijen is in geschil welke gevolgen dat zijn. De voorzieningenrechter kan op voorhand niet uitsluiten dat die gevolgen voor [verzoeker] negatief zijn, voor zowel zijn perceel als de stabiliteit van zijn woning. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen is. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat, zoals ter zitting ook aan [verzoeker] is voorgehouden, schade als gevolg van toewijzing van het door hem verzochte, niet uitvoeren van de maatregelen, voor zijn eigen rekening en risico komt.
Het college moet de proceskosten vergoeden.
De voorzieningenrechter:
I.        wijst de verzoeken toe;
II.       schorst de besluiten van 9 april 2024 met kenmerk 639743;
III.      bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de in de besluiten van 9 april 2024 voorgeschreven maatregelen, voor zover deze nog niet zijn uitgevoerd, behoudens de onder 6, 7 en 8 beschreven maatregelen over beheer, monitoring en onderhoud, niet mogen worden uitgevoerd;
IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Middelburg tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Middelburg aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 837,00 vergoedt.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
703-1093