ECLI:NL:RVS:2024:4641
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling
Op 14 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 6 september 2024 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 11 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.M. Schurink-Smit, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de zaak zonder verdere mondelinge behandeling is afgedaan. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op dezelfde datum, 14 november 2024, door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.