202204685/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Biezenmortel, gemeente Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 17 juni 2022 in zaak nr. 21/1133 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2019 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om een uitbreiding van de aan hem verleende ontheffing tot het voorhanden hebben, vervoeren en dragen van (vuur)wapens voor het opvoeren van een re-enactment, afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 februari 2021 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 maart 2021 heeft de minister het besluit van 9 februari 2021 aanvullend gemotiveerd.
Bij besluit van 3 maart 2022 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar nogmaals aanvullend gemotiveerd.
Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 9 februari 2021, 25 maart 2021 en 3 maart 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 augustus 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Damen, advocaat in Maastricht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is sinds 2016 lid van de vereniging Living History Group Holland. De leden van deze vereniging houden zich bezig met het levendig houden van de geschiedenis, waaronder de militaire geschiedenis van eenheden die actief waren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit doen de leden door onder andere historische gebeurtenissen opnieuw op te voeren. Dit heet re-enactment. Op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) beschikt [appellant] voor de re-enactment over een door de minister verleende ontheffing tot het voorhanden hebben, vervoeren en dragen van twee wapens.
In 2018 heeft [appellant] wapenherstelbedrijf [naam bedrijf] verzocht om aan hem een vuurwapen te leveren dat overeenkomt met een Browning M2 .50 machinegeweer. [wapenherstelbedrijf] heeft vervolgens een vuurwapen vervaardigd met merknaam Eddy MM en een kaliber van .46. [appellant] heeft dit vuurwapen op 4 januari 2019 ontvangen. Op 9 januari 2019 heeft hij voor dit vuurwapen een aanvraag om uitbreiding van zijn ontheffing ingediend.
Besluitvorming
3. De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm. In eerste instantie heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de Eddy MM .46 naar zijn aard en oorsprong een Browning M2 .50 is, en dat dit vuurwapen niet gedemilitariseerd is. Daarom is niet voldaan aan de eisen van onderdeel B/4.1.2. van de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: de Cwm 2019) en is er geen redelijk belang aanwezig dat bijschrijving van de Eddy MM .46 op de ontheffing van [appellant] ten behoeve van re-enactment vordert.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:5808, heeft de minister bij besluit van 9 februari 2021 het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard. Hierbij heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de Eddy MM .46 is geproduceerd in 2019 en daarmee geen origineel vuurwapen is dat tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gebruikt. De Eddy MM .46 is volgens de minister ook geen replica van de Browning M2 .50. Als het wel een replica van de Browning M2 .50 zou zijn, dan zou de eis van demilitarisering gelden. Daarom is er volgens de minister geen redelijk belang aanwezig dat de bijschrijving van de Eddy MM .46 op het verlof van [appellant] vordert. In het besluit van 25 maart 2021 heeft de minister te kennen gegeven dat in het besluit van 9 februari 2021 een verschrijving staat. Daarin is opgenomen dat replica’s van moderne vuurwapens in het kader van re-enactment zijn toegestaan. Dat is niet het geval.
In het besluit van 3 maart 2022 heeft de minister zijn motivering aangevuld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de Eddy MM .46 geen origineel vuurwapen is uit vroeger tijden, als bedoeld in onderdeel B/4.1. van de Cwm 2019. Volgens de minister is de Eddy MM .46 vanwege het kaliber ook geen replica van de Browning M2 .50. Met replica bedoelt de minister een `nauwkeurig nagemaakte kopie of model van een voorwerp'. De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het zonder redelijk belang verlenen van een ontheffing ten behoeve van re-enactment het algemene belang van beheersing van het legale wapenbezit en daarmee de veiligheid van de samenleving raakt.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de minister met de opnieuw genomen besluiten een nieuw standpunt heeft ingenomen. De rechtbank heeft daarbij het besluit van 3 maart 2022 vernietigd en vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De rechtbank heeft eerst vastgesteld wat voor soort vuurwapen de Eddy MM .46 is. De rechtbank heeft hierover overwogen dat de Eddy MM .46 geen origineel vuurwapen is uit vroeger tijden omdat het vuurwapen in 2019 is geproduceerd. Het kan daarom niet vrij voorhanden worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de Eddy MM .46 een replica is van de Browning M2 .50. Dit laatste vuurwapen is gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog en wordt nog steeds gebruikt. Het is daarom een modern vuurwapen. De Eddy MM .46 is volgens de rechtbank aan te merken als een replica van een modern vuurwapen, waar een ontheffing voor nodig is.
Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat het op grond van de Cwm 2019 mogelijk is om ontheffing te verlenen voor replica’s van moderne vuurwapens. De rechtbank volgt daarbij niet de stelling van de minister dat in onderdeel B/4.1.5. van de Cwm zou zijn vermeld dat voor replica’s van moderne vuurwapens nooit ontheffing kan worden verleend. De tekst van de Cwm 2019 kan volgens de rechtbank ook zo worden gelezen dat ontheffing kan worden verleend voor het voorhanden houden van replica’s van vuurwapens voor het verschieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt gemaakte moderne vuurwapens.
Daarna heeft de rechtbank beoordeeld of dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan die de verlening van de ontheffing in de weg staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het besluit van 3 maart 2022 voldoende toegelicht waarom de gevraagde ontheffing niet wordt verleend. Daarbij heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan het (financiële) belang van [appellant].
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet leidt tot een andere uitkomst. Weliswaar heeft de minister in het verleden ontheffingen verleend voor de Eddy MM .46, maar de minister heeft inmiddels zijn beleid over dit vuurwapen nader verduidelijkt en deze verduidelijking ook bekend gemaakt. Het gelijkheidsbeginsel strekt volgens de rechtbank niet zover dat de minister gehouden is om gemaakte fouten te herhalen.
Beoordeling van het hoger beroep
Artikel 4 van de Wwm
5. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat er wel redelijk belang is omdat de Eddy MM .46 zal worden gebruikt in het kader van re-enactment. Verder stelt hij dat de Eddy MM .46 geen replica is van de Browning M2 .50. Volgens hem is de Eddy MM .46 een modern vuurwapen dat duurzaam ongeschikt is gemaakt voor het schieten met scherpe patronen en een sterke uiterlijke gelijkenis vertoont met de in de Tweede Wereldoorlog gebruikte Browning M2 .50. Dit valt volgens hem onder onderdeel B/4.1.1. van de Cwm 2019. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellant].
5.1. De Afdeling stelt vast dat zowel de minister als [appellant] zich op de zitting van de Afdeling op het standpunt hebben gesteld dat de Eddy MM .46 geen replica van de Browning M2 .50 is. De Afdeling ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Verder stelt de Afdeling vast dat, gelet op de systematiek van de Wwm en de Cwm 2019, de Eddy MM .46 een modern wapen is dat valt in categorie III als bedoeld in onderdeel B/4.1.1. van de Cwm 2019. Tussen partijen is in geschil of voor een modern vuurwapen als de Eddy MM .46 ontheffing kan worden verleend op grond van de Wwm en de Cwm 2019 en of de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in dit geval geen redelijk belang bestaat dat de verlening van de ontheffing vordert. De Afdeling zal haar oordeel hierom toespitsen op deze vragen.
5.2. Op grond van artikel 4 van de Wwm kan de minister ontheffing verlenen voor bepaalde wapens. De voorwaarden die zijn verbonden aan de verlening van zo een ontheffing, zijn opgenomen in de Cwm 2019. Zo staat in onderdeel A/1.4.2.1. van de Cwm 2019 dat de aanvrager van een ontheffing een 'redelijk belang' dient te hebben. De minister komt beoordelingsruimte toe bij de vraag of een redelijk belang bestaat dat de verlening van de ontheffing vordert. In onderdeel B/4.1. van de Cwm 2019 is opgenomen dat het voorhanden hebben van moderne wapens in het kader van re-enactment slechts is toegestaan nadat hiervoor verlof of ontheffing is verleend conform de daarvoor nader uitgewerkte voorwaarden in de Cwm 2019. Deelname aan activiteiten in het kader van historisch militair materieel is daarbij niet uitgesloten, mits hiervoor een aantoonbaar belang vanuit het oogpunt van re-enactment bestaat. De Afdeling leidt hieruit af dat op grond van de Wwm en de Cwm 2019 ontheffing kan worden verleend voor een modern vuurwapen als de Eddy MM .46. In onderdeel B/4.1.1. is opgenomen dat moderne vuurwapens slechts voorhanden mogen worden gehouden indien zij voor het schieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt zijn gemaakt.
5.3. Vervolgens rijst de vraag of de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in dit geval geen redelijk belang bestaat dat de verlening van de ontheffing vordert. De Afdeling is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan [appellant] geen ontheffing wordt verleend voor de Eddy MM .46. Op de zitting heeft de minister zich eerst op het standpunt gesteld dat [appellant] wel aantoonbaar belang heeft vanuit het oogpunt van re-enactment, maar dat pas een ontheffing kan worden verleend voor de Eddy MM .46 als het vuurwapen gedemilitariseerd is. Het laatste is volgens de minister niet het geval. Vervolgens heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen aantoonbaar belang heeft, omdat de Eddy MM .46 een getransformeerde Browning M2 .50 is, waar andere voorwaarden voor gelden. Volgens de minister wordt niet aan die voorwaarden voldaan en is er daarom geen aantoonbaar belang. De Afdeling acht deze toelichting van de minister onduidelijk en onvoldoende. De minister heeft niet duidelijk gemotiveerd waarom in dit geval geen aantoonbaar belang vanuit het oogpunt van re-enactment bestaat. Dit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling is daarom van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen redelijk belang bestaat dat de verlening van de ontheffing vordert.
Het betoog slaagt.
Artikel 7 van de Wwm
6. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de minister is gevolgd in zijn standpunt dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm verlening van de ontheffing in de weg staat. Omdat de wapenwetgeving in Nederland streng is, bestaat volgens [appellant] geen ruimte voor de vrees van de minister dat het verlenen van ontheffing voor de Eddy MM .46 zal leiden tot een onbeheersbare toename van het aantal wapens dat legaal voorhanden zou kunnen worden gehouden. Dit blijkt volgens hem ook uit onderdeel B/4.1.5. van de Cwm 2019.
6.1. Uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm volgt dat ontheffingen worden geweigerd wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan. De minister heeft zich in de bij de Afdeling ingediende stukken op het standpunt gesteld dat dergelijke redenen bestaan en dat daarom de gevraagde ontheffing niet is verleend. Volgens de minister zal een verlening van ontheffing voor de Eddy MM .46 met zich meebrengen dat voor moderne vuurwapens ontheffingen worden verleend in het kader van re-enactment, terwijl deze nog op grote schaal in originele staat verkrijgbaar zijn. Dit zal volgens de minister zorgen voor een onbeheersbare toename van het aantal vuurwapens dat legaal voor handen zou mogen worden gehouden, wat raakt aan de veiligheid van de samenleving. Vervolgens heeft de minister zich op de zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat het niet de bedoeling is dat zware moderne vuurwapens als de Eddy MM .46 worden gebruikt voor re-enactment activiteiten. Dit standpunt heeft de minister op de zitting niet kunnen toelichten. Ook heeft de minister niet kunnen toelichten hoe de verlening van de ontheffing zal zorgen voor een onbeheersbare toename van vuurwapens, De enkele algemene stelling daartoe is onvoldoende, temeer nu de Eddy MM .46 een omgebouwd vuurwapen is dat bestaat uit onderdelen van andere vuurwapens. De Afdeling is daarom van oordeel dat de motivering van de minister op dit punt onduidelijk en onvoldoende is, wat in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.
Het betoog slaagt.
Gelijkheidsbeginsel
7. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. [appellant] heeft dit onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat de minister drie ontheffingen heeft verleend voor de Eddy MM .46 ten behoeve van het opvoeren van een re-enactment. In de door hem genoemde situaties heeft de minister geen reden gezien om de aanvraag om ontheffing voor de Eddy MM .46 af te wijzen.
7.1. De minister heeft zich wat betreft het gelijkheidsbeginsel op het standpunt gesteld dat de eerdere ontheffingen ten onrechte zijn verleend omdat werd aangenomen dat sprake was van een replica van een origineel vuurwapen uit vroeger tijden, als bedoeld in onderdeel B/4.1. van de Cwm 2019. Dat hij eerder ten onrechte een ontheffing heeft verleend vormt voor de minister echter geen aanleiding om de gevraagde ontheffing aan [appellant] te verlenen en zo de voornoemde fout te herhalen.
Op de zitting is gebleken dat na de aanvraag van [appellant], door de heer Corstjens (hierna: Corstjens) ook een ontheffing is aangevraagd voor een Eddy MM .46. Deze ontheffing is ook verleend. Corstjens heeft dit op de zitting bevestigd. De minister heeft op de zitting niet kunnen toelichten waarom na de weigering van de aanvraag van [appellant] aan Corstjens wel een ontheffing is verleend. Nu de minister op de zitting bij de Afdeling niet heeft kunnen motiveren waarom de gevallen van [appellant] en Corstjens niet gelijk zijn of waarom de gevallen wel gelijk zijn maar niet gelijk zijn behandeld, heeft de minister in strijd met het motiveringsbeginsel gehandeld.
Het betoog slaagt.
Slotsom
8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de door de rechtbank vernietigde besluiten in stand blijven.
9. De minister moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat als de minister in het nieuwe besluit de aanvraag van [appellant] afwijst, hij moet motiveren waarom op grond van artikel 4 van de Wwm en de Cwm 2019 geen redelijk belang aanwezig is dat bijschrijving van de Eddy MM .46 op de ontheffing van [appellant] ten behoeve van re-enactment vordert, waarom er op grond van artikel 7 van de Wwm dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan om de gevraagde ontheffing te weigeren en waarom het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Voor zover de minister dit niet kan motiveren, moet de gevraagde ontheffing worden verleend.
10. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
11. De minister moet de proceskosten vergoeden.
12.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juni 2022 in zaak nr. 21/1133 voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de door haar vernietigde besluiten in stand blijven;
III. draagt de minister van Justitie en Veiligheid op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
V. veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.799,59, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
818-990
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Wet wapens en munitie
Artikel 4
1. Onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012 kan Onze Minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:
a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn;
b. wapens die het karakter dragen van oudheden;
c. andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering;
d. munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling;
e. toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden;
f. monster-, demonstratie- of testmateriaal en rekwisieten;
g. noodsignaalmiddelen en de daarvoor bestemde munitie.
[…]
Artikel 7
1. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
[…]
e. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
[…]
Circulaire wapens en munitie 2019
A. Algemeen deel
1. Hoofdlijnen van de wapenwetgeving
[…]
1.4.2. Ontheffingen
Een ontheffing is een individuele uitzondering op het wettelijke verbod om (onderdelen van) wapens of munitie te bezitten, en wordt toegekend aan personen die voldoen aan de in de WWM gestelde, en in deze circulaire uitgewerkte voorwaarden. In principe gaat het hierbij om categorie I en II wapens of categorie II munitie, maar in bepaalde uitzonderlijke gevallen kan ook voor categorie III en IV wapens of categorie III munitie ontheffing worden verleend. Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de Minister van Justitie en Veiligheid. De minister kan een ontheffing verlenen op grond van artikel 4 van de WWM, bijvoorbeeld ten behoeve van re-enactment (het nabootsen van historische veldslagen), voor wapens die deel uitmaken van zogenaamd historisch rollend materieel (bijvoorbeeld legervoertuigen die deelnemen aan militaire parades, herdenkingen en optochten) of voor wapens en/of munitie ten behoeve van musea.
[…]
1.4.2.1. Verlening en verlenging
[…]
Zoals dat ook geldt bij de aanvraag van een verlof dient de aanvrager van een ontheffing een ‘redelijk belang’ te hebben en mag er ten aanzien van de aanvrager geen ‘vrees voor misbruik’ bestaan.
Enkele voorbeelden van bezigheden waarvoor ontheffingen kunnen worden verleend zijn: Het houden van een verzameling vuurwapens of munitie van categorie II, het werken als gerechtelijk deskundige op een relevant vakgebied, het deelnemen aan re-enactment uitvoeringen, het completeren van historisch materieel, het beoefenen van de schietsportdiscipline ’miniatuur kanon’ of het geven van saluutschoten met een kanon bij ceremoniële gelegenheden en herdenkingstochten.
[…]
1.4.4. Verloven
[…]
Ad. a.
In de onderdelen B 2 t/m B 6 van deze Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de WWM. Daarnaast kan het voorkomen dat een verlof wordt gevraagd terwijl er geen sprake is van één van de genoemde gevallen. De beoordeling van dergelijke aanvragen is zo zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval dat hiervoor geen algemene regels zijn te geven. Deze aanvragen staan ter beoordeling van de korpschef die - met name als de aanvraag betrekking heeft op vuurwapens - ter zake een restrictief beleid zal moeten voeren. Zo nodig kan met het Ministerie van Justitie en Veiligheid overlegd worden.
[…]
B. Bijzonder deel (B)
[…]
4. Re-enactment en historisch militair materieel
4.1. Re-enactment
In het kader van een re-enactment worden op een zo historisch verantwoord mogelijke wijze eenheden, slagen en gebeurtenissen uit de militaire geschiedenis nagespeeld door grote groepen historisch geïnteresseerden, uitgedost in originele dan wel nagemaakte kostuums en uitgerust met overige - binnen het specifieke tijdsbeeld passende, met de historische eenheid, slag of gebeurtenis verband houdende - uitrustingsstukken. Voor zover de ‘re-enactment’ zich toespitst op het naspelen van historische legereenheden, veldslagen en andere militaire gebeurtenissen, zijn onder de overige uitrustingsstukken, wenselijk voor een historisch verantwoorde uitvoering, mede te begrijpen wapens.
De originele vuurwapens uit vroeger tijden, zoals zwartkruit achterlaadwapens en voorlaadwapens, kunnen vrij voorhanden worden gehouden, voor zover zij - omdat deze voor 1 januari 1870 (dan wel voor 1 januari 1945) gefabriceerd zijn - vallen onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie. Omdat deze authentieke vuurwapens echter steeds schaarser en duurder worden zullen steeds vaker replica’s van dergelijke wapens (categorie III), die eenvoudiger verkrijgbaar zijn, voor bovenstaande doeleinden worden gebruikt. Deze wapens mogen echter, nu zij niet onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie vallen, eerst voorhanden gehouden worden indien daarvoor een ontheffing en verlof is verleend.
Voor het voorhanden hebben van moderne wapens (wapens die zijn ingericht voor het verschieten van eenheidspatronen) geldt eveneens dat het voorhanden hebben slechts is toegestaan nadat hiervoor verlof c.q. ontheffing is verleend conform de hieronder nader uitgewerkte voorwaarden. Deelname aan activiteiten in het kader van historisch militair materieel is daarbij, mits hiervoor een aantoonbaar belang vanuit het oogpunt van re-enactment bestaat, niet uitgesloten.
4.1.1. Categorie III vuurwapens
[…]
‘Moderne’ vuurwapens van categorie III - hiermee wordt bedoeld vuurwapens gemaakt voor het verschieten van patronen met gebruikmaking van rookzwak (nitro) kruit - mogen slechts voorhanden worden gehouden indien zij voor het schieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt zijn gemaakt.
4.1.2. Categorie II vuurwapens
Het voorhanden hebben van categorie II wapens ten behoeve van re-enactment is uitsluitend toegestaan nadat hiervoor door de Minister van Justitie en Veiligheid een ontheffing is verleend. Hierbij wordt door de minister een overeenkomstig beleid gevoerd als hiervoor vermeld ten aanzien van vuurwapens van categorie III met dien verstande dat voor de zware wapens (vuurwapens in het kaliber .50 of groter, kanonnen, tanks, houwitsers, raketlanceerinstallatie, bewapende pantservoertuigen etc.) slechts ontheffing kan worden verleend indien het wapen is gedemilitariseerd en daarmee definitief voor gebruik ongeschikt is gemaakt.
[…]
4.1.5. Voorwaarden voor de verlening van een verlof/ontheffing
Gelet op het door de Minister van Justitie en Veiligheid ter zake gevoerde (restrictieve) beleid zijn aan de verlening van een verlof/ontheffing tot het voorhanden hebben van vuurwapens, de volgende voorwaarden verbonden:
[…]
4. De, krachtens verlof of ontheffing, voorhanden te houden wapens zijn uitsluitend (replica’s van) zwartkruit wapens of voor het schieten met scherpe munitie duurzaam ongeschikt gemaakte moderne vuurwapens hetgeen dient te blijken uit een schriftelijke verklaring van een erkende wapenhandelaar.