202206431/1/R3.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2021 is de aanvraag van [appellante] om wijziging van het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboskwartier" afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2022 is het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2024, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. van den Bosch en T.H.T. Konings, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om het bestemmingsplan vast te stellen is ingediend op 1 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellante] is in 2009 samen met haar man eigenaar geworden van een werkplaats op het perceel [locatie]. Zij gebruiken deze werkplaats als opslag, garage en als hobbyruimte waarin haar man hout bewerkt. Toen [appellante] de werkplaats kocht, kende het bestemmingsplan "Regentesse - Valkenboskwartier Zuid", dat in 1985 is vastgesteld, de bestemming "Woondoeleinden I" aan het perceel toe. Daarnaast stond het bestemmingsplan door middel van een extra aanduiding ook toe dat het perceel werd gebruikt voor winkels, bedrijven van nijverheid, ambacht en handel. Sinds 2013 geldt voor het perceel het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboskwartier". Dit bestemmingsplan kent aan het perceel [locatie] de bestemming "Wonen" toe. Hierdoor is het niet langer toegestaan om het perceel te gebruiken voor winkels, bedrijven van nijverheid, ambacht en handel.
[appellante] kan zich hiermee niet verenigen. Volgens haar heeft de planwetgever zich vergist door de andere vormen van gebruik niet langer toe te staan op het perceel. Zij heeft het college daarom verzocht om dit te herstellen door de bestemming "Gemengd - 1" aan het perceel [locatie] toe te kennen, zodat haar man de mogelijkheid heeft om zijn houtbewerking in de toekomst eventueel bedrijfsmatig uit te voeren. Het college heeft het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan afgewezen, omdat er volgens het college geen sprake is van een vergissing. [appellante] kan zich niet verenigen met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.
Toetsingskader
3. Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad, of in voorkomende gevallen het college, beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Afwijzing van het verzoek
4. [appellante] betoogt dat haar verzoek om de bestemming van het perceel [locatie] te wijzigen naar "Gemengd - 1" toegewezen had moeten worden. Zij betoogt dat de beperking van de bestemming in "Wonen" bij het vaststellen van het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboskwartier" in 2013 een vergissing was, die moet worden teruggedraaid. Een bestemming die zowel wonen als detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk maakt is voor de [locatie] meer geschikt. Een kleinschalig houtbewerkingsbedrijf past, volgens haar, ook bij de beleidskeuze die op pagina 20 van de Kadernota detailhandel Den Haag geformuleerd is.
4.1. De beleidskeuze, waar [appellante] naar verwijst, luidt als volgt:
"Beleidskeuze: kwetsbare (delen van) winkelgebieden omzetten in rek- en krimpgebieden
Net als de grotere planmatig ontwikkelde centra kampen ook de organisch gegroeide winkelstraten in de vooroorlogse wijken met de gevolgen van een afnemend aantal winkels. Tegelijk zien we in dit type straten ook nieuwe functies en concepten ontstaan, zoals horeca, dienstverlening, creatieve bedrijfjes of startende ondernemingen. Waar nodig en gewenst wordt voor de uiteinden van deze langgerekte stedelijke winkelstraten en voor zogenoemde ‘schaduwstraten’ (straten die vlakbij grotere winkelgebieden liggen) transformatie mogelijk gemaakt. Deze deelgebieden worden niet langer benaderd als winkelgebied, maar als zogenaamde rek- en krimpgebieden. Hier geldt een brede bestemming, met in tijden van voorspoed vestigingsmogelijkheden voor winkels, en in tijden van tegenspoed ruimte voor andere bedrijvigheid en (geaccepteerde) leegstand. Ook (vooroorlogse) gemengde gebieden die niet (meer) tot de hoofdwinkelstructuur behoren, kunnen als rek- en krimpgebied worden benaderd. Het toekomstperspectief wordt bepaald door de markt."
4.2. De aanvraag van [appellante] is afgewezen omdat er in het verleden bij het vaststellen van het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboskwartier" geen sprake is geweest van een vergissing en het alsnog mogelijk maken van het vestigen van detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid op het perceel [locatie] volgens het college niet past in het beleid dat is beschreven in de Kadernota detailhandel Den Haag. Het college stelt dat dit beleid zich erop richt om detailhandel waar mogelijk te concentreren, om zo de hoofdwinkelstructuren te versterken. Het past volgens het college niet in dit beleid om nieuwvestiging van detailhandel op locaties buiten deze hoofdwinkelstructuren, zoals op het perceel [locatie], toe te staan.
4.3. De Afdeling is van oordeel dat het college toereikend heeft gemotiveerd waarom aanpassing van het bestemmingsplan vanuit ruimtelijk opzicht en gelet op de Kadernota detailhandel Den Haag niet aangewezen is. Daarbij heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het toewijzen van het verzoek van [appellante] niet in overeenstemming is met de Kadernota detailhandel Den Haag, omdat het beleid zich erop richt om de hoofdwinkelstructuren te versterken door detailhandel te concentreren. Bovendien heeft het college toegelicht dat dit beleid ook de aanleiding is geweest voor de bestemmingswijziging in 2013 en dat er daarom geen sprake is geweest van een vergissing. De wijze waarop [appellante] het pand in 2013 ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboskwartier" en nu nog steeds feitelijk gebruikt is ook in overeenstemming met de huidige bestemming "Wonen" in dat plan.
De beleidskeuze waar [appellante] naar verwijst, leidt niet tot een ander oordeel. Die beleidskeuze om een brede bestemming mogelijk te maken in bepaalde winkelstraten in vooroorlogse wijken doet namelijk niet af aan de keuze om zoveel als mogelijk de detailhandel te concentreren. De omstandigheid dat het verzoek van [appellante] slechts het doel heeft om het voor haar man mogelijk te maken dat hij zijn hobby, houtbewerking, in de toekomst mogelijk bedrijfsmatig uit zou kunnen voeren, maakt dat niet anders. De bestemming die aan een perceel wordt gegeven staat namelijk los van de gebruiker of eigenaar en het college heeft mogen oordelen dat het bedrijfsmatig uitoefenen van houtbewerking ruimtelijk niet past in een straat met hoofdzakelijk woningen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek van [appellante] is afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
Verzoek om dwangsom
5. [appellante] verzoekt tot slot voor alle te laat genomen of te laat aan haar bekend gemaakte besluiten om een vergoeding per dag zoals deze staat op het niet tijdig nemen van een besluit.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM3260, en de uitspraak van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:BY6672, is het nemen van een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een verzoek ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dit geldt evenzo voor een besluit op bezwaar omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat dit besluit het karakter deelt van het besluit waarop het betrekking heeft. Dit betekent dat geen dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb kan worden verbeurd. Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellante] ongegrond.
Aldus vastgesteld mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
884-1117