202302736/1/A2.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 maart 2023 in zaak nr. 22/4175 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft RDW de tenaamstelling van het voertuig met kenteken […] (hierna: het voertuig) vervallen verklaard.
Bij besluit van 7 juli 2022 heeft RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.G. Dudink, advocaat in Haarlem, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. J. Choufoer-van der Wel, zijn verschenen. Verder zijn H. de Ruig en Y. Knijpp aan de zijde van de RDW als deskundigen verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het in deze zaak toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op grond van artikel 36, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 moeten motorrijtuigen en aanhangwagens overeenkomen met de gegevens die daarover zijn opgenomen in het kentekenregister. Ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en de tenaamstelling wordt door de RDW een kentekenbewijs afgegeven. Een kentekenbewijs verliest onder andere zijn geldigheid door het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister. Voor de afgifte van het kentekenbewijs en de tenaamstelling is het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) van belang. Bij de productie van een voertuig kent de voertuigfabrikant aan het voertuig als geheel een VIN toe en slaat hij het nummer in onderdelen van het voertuig. Een VIN dient niet ter identificatie van de verschillende onderdelen, maar van het voertuig als geheel.
3. [appellant] is houder van het kenteken van het voertuig. Op 9 september 2021 heeft een technisch medewerker van de RDW een onderzoek ingesteld naar de identiteit van het voertuig. Uit het onderzoek is gebleken dat het VIN niet overeenkomt met de carrosserie en de aandrijflijn. De VIN-opbouw betreft een rechts gestuurd voertuig, terwijl het aangeboden voertuig een links gestuurde carrosserie heeft. De carrosserie is niet omgebouwd van rechts naar links. Daarnaast is ook geen typeplaatje op het voertuig aangetroffen. Tijdens de import in 2009 was het voertuig driedeurs uitgevoerd in de kleur rood. Het nu onderzochte voertuig is een vijfdeurs uitvoering. De kleur van het voertuig komt niet overeen met de originele kleur. Het voertuig heeft twee maal een kleurwissel gehad. Van rood naar wit en vervolgens van wit naar grijs. De huidige carrosserie is nooit rood geweest. Verder is het aangetroffen motornummer geen origineel Landrover-nummer. De fabrikant heeft de aangetroffen bak- en asnummers niet kunnen koppelen aan een VIN. De onderzoeksbevindingen zijn opgenomen in een onderzoeksrapport. Volgens dat rapport is het niet mogelijk om de originele identiteit van het voertuig vast te stellen.
4. Naar aanleiding van de bevindingen van de technisch medewerker heeft de RDW op grond van artikel 40b, vierde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement het besluit van 8 oktober 2021 genomen, waardoor het kentekenbewijs op grond van artikel 52c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn geldigheid heeft verloren. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat niet is vast te stellen dat het door [appellant] getoonde kentekenbewijs bij het onderzochte voertuig hoort.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat niet doorslaggevend is of het voertuig op een eerder moment, bij het onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van een Nederlands kentekenbewijs, in orde is gevonden. Het is niet uitgesloten dat op een later moment twijfel kan ontstaan over de identiteit van het voertuig en, als de identiteit vervolgens niet kan worden vastgesteld, ook dan de conclusie wordt getrokken dat het afgegeven kentekenbewijs niet meer bij het voertuig hoort. Het gaat daarmee om de toestand van het voertuig op het moment van dit onderzoek.
6. De rechtbank heeft verder overwogen dat het onderzoek naar de identiteit van het voertuig zorgvuldig is uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn dusdanig veel tegenstrijdigheden tussen de bij het VIN behorende gegevens en het onderzochte voertuig geconstateerd, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het VIN niet ziet op het voertuig.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de RDW zich op basis van de conclusies van de technisch medewerker terecht op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 5, vierde lid, van de Bijlage, behorend bij artikel 2.1, derde lid, van de Regeling voertuigen, geen VIN voor het voertuig wordt vastgesteld. De RDW heeft daarom van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om de tenaamstelling met betrekking tot kenteken […] vervallen te verklaren.
Hoger beroep
8. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij voert aan dat zij niet heeft onderkend dat het voertuig onderhoudsgevoelig is en dat sommige onderdelen, zoals de carrosserie en de aandrijfas, meer dan 40 jaar oud zijn. De overige onderdelen zijn slijtagegevoelig, waardoor frequent onderhoud noodzakelijk is. Bovendien kan de informatie over deze onderdelen niet meer worden achterhaald. Daarom is het niet redelijk van de RDW om met terugwerkende kracht het voertuig te beoordelen. De verplichting tot het registreren van de onderdelen bestond destijds immers nog niet. De RDW had het voertuig bij de import in Nederland op 29 augustus 2009 op de juiste wijze moeten identificeren en daarvan een rapport moeten opmaken. Indien iemand een auto uit 1984 koopt, waarvoor de RDW een kenteken heeft afgegeven, dan moet diegene erop kunnen vertrouwen dat dit klopt. Bovendien is het voertuig in 2017 nog eens ter keuring aangeboden in verband met omkeuring van M1 naar N1 (omzetting kenteken van personen- naar bestelauto). Daarom is het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Verder is het door de RDW ingestelde onderzoek onzorgvuldig verlopen. Tot slot is het, als gevolg van het vervallen van het kenteken, niet meer mogelijk om gebruik te maken van het voertuig, waardoor het eigendomsrecht is geschonden, aldus [appellant].
8.1. Indien, zoals [appellant] stelt, het voertuig bij de import in Nederland is onderzocht en in orde is bevonden, betekent dat niet dat er later geen twijfel kan ontstaan over de identiteit van het voertuig. Het is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet uitgesloten dat op een later moment de conclusie wordt getrokken dat het VIN niet is vast te stellen en dat een afgegeven kentekenbewijs niet meer bij het voertuig hoort (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3714, onder 6.1). Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:278, doet de koper van een voertuig er daarom goed aan om, zeker bij voertuigen die een aanzienlijke financiële waarde vertegenwoordigen, voordat tot aanschaf daarvan wordt overgegaan onderzoek te doen. De koper moet niet alleen een onderzoek doen naar de herkomst van het voertuig en op grond van het VIN het autoverleden controleren, maar het is ook raadzaam om het voertuig aan te bieden bij een RDW-keuringsstation om een identiteitsonderzoek te laten verrichten, zodat kan worden vastgesteld dat het ingeslagen VIN juist is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1700). 8.2. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat het voertuig dat bij de import in Nederland in orde is bevonden hetzelfde is als het voertuig dat op 9 september 2021 is onderzocht. Hij heeft daarbij onder meer gewezen op het feit dat bij import een driedeurs rechts gestuurde auto in plaats van een vijfdeurs links gestuurde auto is aangeboden in de originele kleur rood, terwijl de huidige carrosserie nooit die kleur heeft gehad. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat standpunt onjuist is en dat aan de auto in de tussentijd door hemzelf dan wel eerdere eigenaren - hij is eigenaar van het voertuig sinds 2019 - geen wijzingen zijn aangebracht die niet aan de RDW zijn gemeld. Dat had wel moeten gebeuren. Dat het voertuig vervolgens in 2017 nog eens ter keuring aan de RDW is aangeboden in het kader van de omkeuring van M1 naar N1, leidt niet tot een ander oordeel. De staat van het voertuig tijdens de keuring van 9 september 2021 is immers bepalend. Bovendien was de keuring in 2017 gericht op het toekennen van een andere status aan het voertuig en niet op het nader vaststellen van identiteit van of wijzigingen aan het voertuig. Ook is niet gebleken dat de staat en samenstelling van het voertuig daarbij uitgebreid zijn onderzocht, zoals dat bij de keuring op 9 september 2021 wel is gebeurd. [appellant] betwist niet dat de kenmerken van twee hoofdonderdelen niet overeenkomen met het VIN. Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voertuig niet is te identificeren. Daarnaast heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat de RDW redelijkerwijs geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de tenaamstelling van kenteken […] vervallen te verklaren. De Afdeling onderkent daarbij dat het voertuig een aanzienlijke financiële waarde heeft. Zij is echter van oordeel dat de RDW aan de belangen van [appellant] een minder zwaar gewicht heeft hoeven toekennen dan aan het algemeen belang dat de RDW dient met het goed functioneren van het kentekenregister. Indien bij het ontbreken van een VIN niet wordt overgegaan tot het vervallen verklaren van de tenaamstelling, dan heeft dit tot gevolg dat een kentekenbewijs in stand wordt gelaten, zonder dat het daarin opgenomen kenteken via het VIN is te relateren aan een voertuig. Dit leidt niet alleen tot onzuiverheid van het kentekenregister, ook is handhaving van de tenaamstelling in die situatie niet in het belang van degene op wiens naam het kenteken is gesteld, gelet op het risico dat het voertuig bij een politiecontrole in beslag wordt genomen, de mogelijkheid om een Algemene periodieke keuring te laten verrichten en het voertuig te verzekeren, als ook om de juiste omvang van de motorrijvoertuigenbelasting te bepalen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2596, onder 9. 8.3. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Proceskosten
10. De RDW hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
452-1129
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 36
(...)
5. Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
Artikel 52c
1. Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid door:
a. het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister;
(…).
Kentekenreglement
Artikel 40b
(…)
4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:
a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;
(…).
Regeling voertuigen
Artikel 2.1
1. In het kader van een aanvraag tot inschrijving of tenaamstelling, een individuele goedkeuring of een door de Dienst Wegverkeer uitgevoerd onderzoek kan door de Dienst Wegverkeer het voertuigidentificatienummer worden vastgesteld.
2. Indien van een voertuig het voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan door de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer
worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen.
3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze, bepaald in bijlage I.
(…).
Bijlage I. bijhorende bij artikel 2.1, derde lid
Artikel 5
(…)
4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.
(…).