202205804/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2022 in zaak nr. 22/1300 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2021 heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [...] vervallen verklaard, waardoor het kentekenbewijs zijn geldigheid heeft verloren.
Bij besluit van 26 januari 2022 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de RDW hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2024, waar [appellant] en de RDW, vertegenwoordigd door mr. M. Arends, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Motorrijtuigen en aanhangwagens moeten, gelet op artikel 36, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, overeenkomen met de gegevens die daarover zijn opgenomen in het kentekenregister. Ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en de tenaamstelling wordt door de RDW een kentekenbewijs afgegeven. Een kentekenbewijs verliest onder andere zijn geldigheid door het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister. Voor de afgifte van het kentekenbewijs en de tenaamstelling is het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) van belang. Bij de productie van een voertuig kent de voertuigfabrikant aan het voertuig als geheel een VIN toe en slaat hij het nummer in onderdelen van het voertuig. Een VIN dient niet ter identificatie van de verschillende onderdelen, maar van het voertuig als geheel.
2. De RDW kan op basis van artikel 2.1. van de Regeling voertuigen een VIN vaststellen. In bijlage I bij de Regeling voertuigen staat de wijze waarop dit VIN wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen. Bij vaststelling van het VIN met afzonderlijk onderzoek van het voertuig geschiedt de vaststelling van het VIN aan de hand van het in het voertuig ingeslagen VIN, of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid. Volgens artikel 5, vierde lid, van de voornoemde bijlage wordt geen VIN toegekend indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of van diefstal afkomstig zijn. Onder hoofdonderdelen van een voertuig zoals in het onderhavige geval wordt op grond van artikel 1 van deze bijlage verstaan: het chassis, de aandrijflijn en de carrosserie.
3. [appellant] is eigenaar van een voertuig met kenteken [...]. (hierna: het voertuig). Volgens het kentekenregister betreft dit voertuig een Land Rover Discovery van 2 mei 1975. Het voertuig is in februari 2008 geïmporteerd uit Engeland. Het voertuig is op het RDW keuringsstation in Rijen gezien en goed bevonden overeenkomstig het Engelse kentekenbewijs, waarna het een Nederlands kenteken heeft gekregen met als datum eerste toelating 2 mei 1975. Op het kentekenbewijs staat het VIN [...] vermeld. Omdat bij een algemene periodieke keuring bleek dat het VIN niet goed meer leesbaar was, heeft [appellant] een afspraak gemaakt bij de RDW om het VIN opnieuw in het voertuig in te laten slaan. De RDW heeft vervolgens aan [appellant] medegedeeld dat het voertuig wordt aangeboden voor onderzoek, omdat er twijfel bestaat of het VIN dat is opgenomen op het kentekenbewijs en in het kentekenregister bij het voertuig staat wel bij het voertuig hoort.
4. Op 11 februari 2021 is het voertuig door de RDW onderzocht. Op die datum heeft ook een deskundige voertuigidentificatie van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV) nader onderzoek aan het voertuig verricht.
Van het door de RDW uitgevoerde onderzoek is een rapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer vermeld dat tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het chassis en de carrosserie van een Land Rover Discovery 1 zijn, welke zijn geproduceerd van 1989 tot en met 1998. Op de chassisbalk achter de achteras zijn sporen van een weggeslepen VIN aangetroffen. Het typeplaatje is niet meer aanwezig. Het VIN dat in het voertuig staat, is niet het originele VIN dat bij het chassis hoort. Volgens het rapport is het grootste deel van het voertuig, het chassis en de carrosserie van een later bouwjaar dan 1975, en hoort de identiteit niet bij het voertuig.
Van het door het LIV uitgevoerde onderzoek is ook een rapport opgemaakt. In dit rapport van 31 augustus 2021 is het volgende vermeld:
"Uit het onderzoek is gebleken: Voertuig onderzocht. Sporen van weggeslepen VIN aangetroffen tegen balk achter achteras. (bouwjaarfraude). Voertuig niet te identificeren. Klant gaat zelf nog onderzoek doen. Kenteken ongeldig verklaren."
5. Bij besluit van 6 september 2021 heeft de RDW de tenaamstelling vervallen verklaard. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat het chassis, een hoofdonderdeel, niet te identificeren is. Een hoofdonderdeel is volgens de RDW niet te identificeren wanneer het door de fabrikant oorspronkelijk aangebrachte nummer op dit onderdeel verwijderd is geweest, of door beschadiging niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Nu het chassis niet te identificeren is, kan er geen VIN voor het voertuig worden vastgesteld. Omdat niet kan worden vastgesteld dat het VIN dat op het kentekenbewijs staat bij het onderzochte voertuig hoort, heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig vervallen verklaard op grond van artikel 40b, vierde lid, onder a, van het Kentekenreglement. [appellant] kan niet langer als eigenaar, bezitter of houder van het voertuig in de zin van artikel 1, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden beschouwd. Bij besluit van 26 januari 2022 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geen aanleiding heeft hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek door een deskundige, en de daarop getrokken conclusie dat het voertuig niet uit 1975 komt. Daarbij betrekt de rechtbank dat [appellant], die het deskundigenrapport betwist, geen deskundig tegenadvies heeft overlegd of anderszins bewijs heeft ingebracht dat zijn stellingen ondersteunt. De RDW mocht op grond van het deskundigenrapport aannemen dat het chassis en de carrosserie dateert uit de periode 1989-1998. Het VIN op de voorkant van het chassis correspondeert niet met het bouwjaar, en er was geen typeplaatje aanwezig. Het eerder toegekende VIN [...], past daarom niet bij het voertuig. Het oorspronkelijke VIN is ook niet te herleiden, omdat op de carrosserie geen VIN is aangetroffen. Daarmee zijn één of meerdere van de hoofdonderdelen niet te identificeren. De RDW heeft daarom terecht geen VIN vastgesteld voor het voertuig en het afgegeven kentekenbewijs behoort niet meer bij het voertuig. De RDW heeft daarom de tenaamstelling in het kentekenregister van het voertuig met kenteken [...] vervallen mogen verklaren. De rechtbank volgt [appellant] daarbij niet dat het VIN wel kan worden vastgesteld op basis van het nummer op de voorkant van de chassis omdat dit overeenkomt met de gegevens van de RDW zoals deze zijn vastgesteld in 2008. Daarbij betrekt de rechtbank dat door een deskundige is vastgesteld dat dit nummer niet correspondeert met het vastgestelde bouwjaar van het chassis, en ligt in de procedure niet de vraag voor of de eerste uitgifte van het Nederlandse kentekenbewijs al dan niet terecht was. Het gaat om de toestand van het voertuig ten tijde van het gelaste identiteitsonderzoek. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4760 en van 28 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:278. Hoger beroep
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW de tenaamstelling van het voertuig niet vervallen had mogen verklaren. De bevindingen van de deskundigen zijn weinig feitelijk. Volgens [appellant] heeft tot nu toe niemand betwist dat het chassis niet uit 1975 komt. Dat het voertuig bestaat uit een chassis uit 1975 en een opbouw van latere datum was bij de RDW bekend. Op het moment van import was dit geen beletsel om de auto op kenteken te plaatsen. [appellant] mag afgaan op de gegevens die in het kentekenregister zijn opgenomen. De RDW had het voertuig van [appellant] bij de import in Nederland op de juiste wijze moeten identificeren en daarvan een rapport moeten opmaken. Het chassisnummer en andere voertuiggegevens blijken daarbij niet te zijn gecontroleerd. Verder hebben de computersystemen geen signaal afgegeven dat het niet mogelijk was om een Landrover Discovery I, met bouwperiode 1989-1996, in de computer in te voeren met bouwjaar 1975. In de twaalf jaar na de import van het voertuig heeft de RDW de auto toegelaten op de weg. Door deze werkwijze is [appellant] veel geld en tijd kwijtgeraakt en heeft hij zijn auto al bijna twee jaar niet kunnen gebruiken. De niet geverifieerde gegevens zijn wel met derden gedeeld, zoals de Belastingdienst. [appellant] verzoekt om het vervallen van de tenaamstelling ongedaan te maken en een passende schadevergoeding toe te kennen.
7.1. Artikel 5, vierde lid, van Bijlage I bij de Regeling voertuigen, waarin staat vermeld dat indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren geen VIN wordt vastgesteld, heeft een dwingend karakter. Ook artikel 5, vijfde lid, van deze bijlage schrijft dwingend voor dat indien de RDW van oordeel is dat een VIN niet is vast te stellen, geen VIN wordt toegekend (zie bijvoorbeeld: de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:194). 7.2. Uit de door de RDW overlegde rapporten volgt dat het chassis en de carrosserie van het voertuig van een Land Rover Discovery 1 zijn, welke pas geproduceerd zijn in de periode van 1989 tot en met 1998. Het in het kentekenregister vermelde VIN, [...], kan niet bij het aangetroffen chassis horen, omdat dit VIN bij een voertuig uit 1975 hoort. Tijdens het onderzoek door de RDW en het LIV is op de achteras van het chassis een weggeslepen VIN aangetroffen. Dit VIN is niet meer leesbaar. Het chassis, een hoofdonderdeel, is daarmee niet te identificeren. [appellant] heeft alleen maar gesteld, maar niet nader onderbouwd, dat de onderzoeksrapporten gebaseerd zijn op speculatieve gegevens. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, heeft de RDW in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd daarom geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksrapporten, en de op basis daarvan getrokken conclusies.
7.3. Anders dan [appellant] betoogt, is het jaartal 1975, dat in de registers van de RDW was opgenomen, niet bepalend. Bij de import van een voertuig vindt, op basis van Europese regelgeving, in beginsel alleen een eenvoudige administratieve controle, en geen identificatieonderzoek plaats (zie bijvoorbeeld: de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:535). Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:194, de uitspraak van 14 november 2019, ECLI:NL:RVS:2018:3714 en de uitspraak van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4760) betekent de omstandigheid dat een voertuig eerder is onderzocht door de RDW en in orde is bevonden (bijvoorbeeld bij de import van dat voertuig) bovendien niet dat er later geen twijfel kan ontstaan over de identiteit ervan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor of de eerste uitgifte van het Nederlandse kentekenbewijs al dan niet terecht was. Het gaat om de toestand van het voertuig ten tijde van het gelaste identiteitsonderzoek (vergelijk: de uitspraak van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4760). Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:278, doet de koper van een voertuig er daarom goed aan om, zeker bij voertuigen die een aanzienlijke financiële waarde vertegenwoordigen, voordat tot aanschaf daarvan wordt overgegaan onderzoek te doen. De koper dient niet alleen een onderzoek te doen naar de herkomst van het voertuig en op grond van het VIN het autoverleden te controleren. Het is echter ook raadzaam om het voertuig aan te bieden bij een RDW-keuringsstation om een identiteitsonderzoek te laten verrichten zodat kan worden vastgesteld dat het ingeslagen VIN juist is. Gelet op vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen VIN voor het chassis is vast te stellen, zodat de identiteit van het voertuig niet kan worden vastgesteld. Hierdoor kan [appellant], zoals de rechtbank heeft overwogen, niet langer beschouwd worden als eigenaar van het voertuig als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven. De RDW mocht de tenaamstelling vervallen verklaren, waardoor het kentekenbewijs zijn geldigheid heeft verloren.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. De RDW hoeft geen proceskosten te betalen.
Schadevergoeding
10. [appellant] heeft op de zitting toegelicht dat de door hem geleden schade bestaat uit de kosten van twee keuringen, en het niet hebben van rijgenot. De Afdeling zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen omdat, in aanmerking genomen wat in deze uitspraak is geoordeeld, geen sprake is van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, mr. M. Soffers en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
1014
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 52c
1. Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid door:
a. het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister;
b. de afgifte van een vervangend kentekenbewijs;
c. het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen;
d. een schorsing als bedoeld in art 67, eerste lid, voor de duur van de schorsing, of
e. een ongeldigverklaring.
2. In bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen kan een kentekenbewijs op verzoek van de eigenaar of houder van een motorvoertuig tegen betaling, op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, door deze dienst ongeldig worden verklaard.
3. De Dienst Wegverkeer kan verlangen dat een kentekenbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren binnen een daarbij bepaalde termijn bij deze dienst wordt ingeleverd.
4. De Dienst Wegverkeer kan een ongeldig verklaard kentekenbewijs geldig verklaren, indien de reden voor ongeldigverklaring is komen te vervallen.
5. Onverminderd het eerste lid, onderdeel d, behoudt het kentekenbewijs zijn geldigheid ten behoeve van de wijziging van de tenaamstelling.
Kentekenreglement
Artikel 40b
[…]
4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:
a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;
b. de reden waarom voor het voertuig een kenteken als bedoeld in artikel 4, tweede lid, of derde lid, onderdeel a, dan wel bevattende de lettergroep CD of CDJ is opgegeven is vervallen;
c. de eigenaar of houder van het voertuig onvrijwillig het bezit of het houderschap van het voertuig heeft verloren; of
d. degene die als tenaamgestelde in het kentekenregister is ingeschreven niet langer in Nederland woonachtig of gevestigd is.
Regeling voertuigen
Artikel 2.1
1. In het kader van een aanvraag tot inschrijving of tenaamstelling, een individuele goedkeuring of een door de Dienst Wegverkeer uitgevoerd onderzoek kan door de Dienst Wegverkeer het voertuigidentificatienummer worden vastgesteld.
2. Indien van een voertuig het voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan door de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen.
3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze, bepaald in bijlage I.
[…]
Bijlage I. bijhorende bij artikel 2.1, derde lid
Artikel 5
1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer, bedoeld in artikel 3, geschiedt aan de hand van het in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het voertuigidentificatienummer kan worden herleid.
2. Vervanging van versleten, beschadigde of ernstig gecorrodeerde hoofdonderdelen door ongebruikte onderdelen die volledig overeenkomen met het onderdeel waarvoor zij in de plaats komen, worden als reparatie aangemerkt. In dat geval wordt het oorspronkelijke voertuigidentificatienummer aangehouden behorende bij dat betreffende hoofdonderdeel. Met uitzondering van het hoofdonderdeel aandrijflijn mag, indien het hoofdonderdeel niet meer wordt gefabriceerd en niet meer leverbaar is, een door derden vervaardigd hoofdonderdeel zijn gebruikt, mits dit naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer of een bevoegde instantie van een lidstaat van de Europese Unie gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke hoofdonderdeel welke wordt vervangen.
3. In aanvulling op het tweede lid, geldt dat wanneer het hoofdonderdeel met het door de voertuigfabrikant ingeslagen voertuigidentificatienummer wordt vervangen, dit voertuigdeel met het voertuigidentificatienummer moet worden ingeleverd bij de Dienst Wegverkeer voorafgaand aan de inslag van het voertuigidentificatienummer door deze dienst.
4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.
5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend.
6. In afwijking van het vijfde lid wordt, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer door de voertuigfabrikant oorspronkelijk geen voertuigidentificatienummer is toegekend, door deze dienst een voertuigidentificatienummer toegekend.
7. Indien het een samengesteld voertuig betreft, wordt het voertuigidentificatienummer voorts vastgesteld overeenkomstig paragraaf 3.