ECLI:NL:RVS:2024:4577

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
202205495/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingen inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep

In deze zaak hebben vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Stieger, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 augustus 2022. De zaak betreft de proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep. De vreemdelingen hebben op 5 september 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten, omdat de minister hun aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf had ingewilligd. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek toegewezen en de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het hoger beroep. De totale kosten zijn vastgesteld op € 875,00, welke geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 13 november 2024 door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.

Uitspraak

202205495/1/V1.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5] en [vreemdeling 6]
verzoekers,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Stieger, advocaat in ‘s-Hertogenbosch, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 augustus 2022 in zaak nr. 21/7262.
De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdelingen hebben het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben het hoger beroep op 5 september 2024 ingetrokken en gelijktijdig verzocht om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan de vreemdelingen is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1).
2.       De vreemdelingen hebben het hoger beroep ingetrokken nadat de minister hun aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf heeft ingewilligd. Hiermee is de minister aan de vreemdelingen tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3.       De Afdeling wijst het verzoek toe. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
977