ECLI:NL:RVS:2024:4544

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
202304497/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit over laadplaatsen voor elektrische voertuigen in Almere

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die woont in Almere en bezwaar heeft gemaakt tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. Dit besluit, genomen op 28 april 2022, wees twee parkeerplaatsen aan voor het opladen van elektrische voertuigen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant op 17 april 2023 niet-ontvankelijk, omdat de appellant volgens hen geen belanghebbende was. De afstand tussen de woning van de appellant en de laadpaal was meer dan 200 meter, en er zouden geen significante gevolgen zijn voor de parkeerdruk of het verkeer in de omgeving.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van de appellant op 24 mei 2023 ongegrond verklaard. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de mondelinge uitspraak op 28 oktober 2024 bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de appellant niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zijn belang niet voldoende onderscheidend is van dat van andere weggebruikers. De Afdeling benadrukte dat het niet de bedoeling van de wetgever is om iedereen de mogelijkheid te geven om tegen verkeersbesluiten beroep in te stellen.

De Afdeling concludeerde dat de afstand tot de laadplaatsen en het gebrek aan zicht daarop, evenals het feit dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk is toegenomen, hem niet kwalificeert als belanghebbende. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304497/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Almere,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 24 mei 2023 in zaak nr. 22/5479 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere (hierna: het college)
Openbare zitting gehouden op 28 oktober 2024 om 14:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: mr. M. Rijsdijk
Jurist: mr. F.F. Schuhmacher
Verschenen:
[appellant], vergezeld van [gemachtigde];
het college, vertegenwoordigd door J.C. Haan, S. Wezenberg en J.J. van Sluis.
[appellant] woont in een woning aan de [locatie 1] in Almere. Het college heeft op 28 april 2022 een verkeersbesluit genomen, waarbij twee parkeerplaatsen ter hoogte van de [locatie 2] in Almere zijn aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 17 april 2023, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 24 september 2022, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat [appellant] geen belanghebbende is bij het genomen besluit. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen zicht heeft op de laadpaal, dat de afstand tussen zijn woonadres en de laadpaal meer dan 200 meter is, en dat er geen gevolgen van enige betekenis in termen van parkeerdruk, toename van autoverkeer langs zijn woonadres, of anderszins zijn.
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 mei 2023 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen deze uitspraak.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende degene verstaan wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597, van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:506, en van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1541), is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten moet dan ook van geval tot geval worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. In de hiervoor genoemde uitspraken heeft de Afdeling verder overwogen dat een persoon slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit is indien hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college [appellant] terecht niet heeft aangemerkt als belanghebbende. Het bijzonder individueel belang dat [appellant] stelt te hebben bij het verkeersbesluit onderscheidt zich in onvoldoende mate van dat van andere weggebruikers om hem aan te merken als belanghebbende. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de laadplaatsen niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van [appellant] zijn gelegen en hij vanuit de woning daarop ook geen zicht heeft, hetgeen hij overigens ook niet heeft betwist. Verder heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk in de Jamaicastraat als gevolg van het besluit is toegenomen. Daarbij heeft het college er terecht en onweersproken op gewezen dat hij in ieder geval één auto op eigen terrein kan parkeren. Dat [appellant], naar hij stelt, altijd door de Puerto Ricostraat moet uitrijden en de laadplaatsen een onveilige verkeerssituatie veroorzaken, maakt hem nog geen belanghebbende. De verkeerssituatie wordt, anders dan hij stelt, door het verkeersbesluit niet ingrijpend veranderd. Dat [appellant] binnen de door het college gehanteerde afstand van 250 meter (loopafstand) vanaf de laadplaatsen woont, is ook onvoldoende om hem als belanghebbende aan te merken. Het college heeft toegelicht dat deze afstand alleen wordt gehanteerd bij het aanvragen van laadplaatsen. Naar het oordeel van de Afdeling is de afstand tussen de woning en de laadplaatsen zo groot dat [appellant] ook daarom geen belanghebbende is.
De conclusie is dus dat zijn belang zich onvoldoende onderscheidt van andere weggebruikers, zodat hij geen belanghebbende is.
Het hoger beroep is ongegrond.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
705-1132