ECLI:NL:RVS:2024:442

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
202305576/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 5 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in beroep de vrijheidsontnemende maatregel aangevochten die op 6 augustus 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank had op 23 augustus 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling merkte op dat de rechtsvragen die in het hoger beroep aan de orde zijn, eerder door de Afdeling zijn beantwoord in eerdere uitspraken. Dit betreft onder andere de beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken en de behandeling van asielaanvragen in de grensprocedure.

De Afdeling concludeerde dat er geen reden is om de grensdetentie onrechtmatig te achten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.

Uitspraak

202305576/1/V3.
Datum uitspraak: 5 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 augustus 2023 in zaak nr. NL23.22685 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over rechtsvragen die eerder door de Afdeling zijn beantwoord (uitspraken van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, onder 8.1 en 8.2, en 29 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:315, onder 3 tot en met 5, over de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken en de beoordeling of een asielaanvraag zich nog leent voor behandeling in de grensprocedure). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Gelet op wat onder 1.1 is overwogen, kan er redelijkerwijs ook geen twijfel bestaan over het antwoord op de door de vreemdeling in grief 2 opgeworpen vraag. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16 en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punten 39 en 40, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2024
873