ECLI:NL:RVS:2024:4398
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling met Oekraïense nationaliteit
Op 1 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, was in grensdetentie geplaatst op basis van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 mei 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, heeft hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling terecht had gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie de vreemdeling niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mocht plaatsen, gezien de toepassing van Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners. De Raad oordeelde dat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, waardoor ambtshalve toetsing niet meer nodig was. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.
De Raad kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 500,00 voor de periode van 30 mei 2024 tot en met 3 juni 2024, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.625,00 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.