ECLI:NL:RVS:2024:4398

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
BRS.24.000263
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling met Oekraïense nationaliteit

Op 1 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, was in grensdetentie geplaatst op basis van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 mei 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, heeft hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling terecht had gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie de vreemdeling niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mocht plaatsen, gezien de toepassing van Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners. De Raad oordeelde dat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, waardoor ambtshalve toetsing niet meer nodig was. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

De Raad kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 500,00 voor de periode van 30 mei 2024 tot en met 3 juni 2024, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.625,00 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

Uitspraak

BRS.24.000263
Datum uitspraak: 1 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 juli 2024 in zaak nr. NL24.22983 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 8 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt in zijn enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister hem in grensdetentie mocht plaatsen op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Hij heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Omdat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, is ambtshalve toetsing niet meer nodig. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 juli 2024 in zaak nr. NL24.22983;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 500,00 over de periode van 30 mei 2024 tot en met 3 juni 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024
1020 en 347