ECLI:NL:RVS:2024:4205
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 juli 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 17 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bronsveld, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank in stand werd gehouden. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen nieuwe vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 4 september 2024, waarin het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen werd behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.