ECLI:NL:RVS:2024:4204
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie over de bewaring van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 22 augustus 2024 heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet op de juiste grondslag is opgehouden. De vreemdeling was op 8 augustus 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de minister niet heeft veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank had dit wel moeten doen volgens de geldende rechtspraak. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister is nu verplicht om de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt, te vergoeden tot een bedrag van € 2.187,50, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan op 22 oktober 2024, waarbij de beslissing van de rechtbank voor het overige is bevestigd. De zaak benadrukt het belang van een juiste proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die vreemdelingenrecht betreffen.