202306023/4/A3.
Datum beslissing: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij drie brieven, ingekomen op 3 september 2024, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. C.H.M. van Altena, mr. C.H. Bangma en mr. M. den Heyer, als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202306023/1/A3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
[verzoeker] heeft daarop gereageerd.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek, samen met de wrakingsverzoeken in zaken nrs. 202204762/1/A3, 202304928/1/A3, 202401694/1/A3 en 202401698/1/A3, op de zitting van 1 oktober 2024 behandeld, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], via een videoverbinding aan heeft deelgenomen. Via een videoverbinding waren ook [partij A], [partij B] en namens de Nationale Ombudsman, mr. L. Scheppink en mr. K. Vaalburg aanwezig. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op de zitting van 16 juli 2024 zouden vijf zaken behandeld worden waarin [gemachtigde] als gemachtigde optreedt, dan wel zelf partij is. Het gaat om zaken nrs. 202401698/1/A3, 202401694/1/A3, 202304928/1/A3, 202306023/1/A3 en 202204762/1/A3. In onderhavige zaak treedt hij op als de gemachtigde van [verzoeker]. Voorafgaand aan deze zitting is het volgende gebeurd.
2. In zaak nr. 202401694/1/A3 is op 11 juni 2024 een wrakingsverzoek binnengekomen. Dat wrakingsverzoek ging over staatsraden mr. C.J. Borman, Bangma en Den Heyer. Bij uitspraak van 1 juli 2024 in zaak nr. 202401694/3/A3, ECLI:NL:RVS:2024:2658, is dat verzoek voor zover dat is gericht tegen staatsraden Bangma en Den Heyer afgewezen. Staatsraad Borman berustte in de wraking. Hij is vervangen door staatsraad Van Altena. 3. Op 2 juli 2024 zijn wederom wrakingsverzoeken binnengekomen. In zaak nr. 202204762/1/A3 is staatsraad Bangma gewraakt en in zaken nrs. 202304928/1/A3 en 202306023/1/A3 zijn staatsraden Bangma en Den Heyer gewraakt. Bij drie afzonderlijke uitspraken van 10 juli 2024 in zaken nrs. 202204762/2/A3, 202304928/2/A3 en 202306023/2/A3 is op deze wrakingsverzoeken beslist en is geoordeeld dat er sprake is van een volgend verzoek in de zin van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling en artikel 8:16, vierde lid, van de Awb. Reden daarvoor is dat de voorliggende verzoeken om wraking dezelfde staatsraden betreft als het verzoek van 11 juni 2024 en dat er geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen die pas bekend zijn geworden nadat het verzoek van 11 juni 2024 is gedaan en die niet al in de procedure betrokken hadden kunnen worden die heeft geleid tot de beslissing van de Afdeling van 1 juli 2024. De Afdeling heeft de verzoeken daarom buiten behandeling gelaten.
4. Vervolgens is op de zitting van 16 juli 2024 met de inhoudelijke behandeling van de vijf zaken gestart. Tijdens de behandeling van zaak nr. 202306023/1/A3 zijn de staatsraden Van Altena en Bangma in alle vijf de zaken en staatsraad Den Heyer in de vier zaken waarbij hij betrokken is nogmaals gewraakt. Het onderzoek ter zitting in zaken nrs. 202304928/1/A3, 202401694/1/A3 en 202401698/1/A3 was op dat moment gesloten.
5. Het wrakingsverzoek in zaak nr. 202401698/1/A3 is vervolgens op 22 juli 2024 door [gemachtigde] ingetrokken. Reden daarvoor is dat het wrakingsverzoek volgens [gemachtigde] in de weg staat aan het spoedig verkrijgen van een uitspraak in de bodemprocedure. Dat laatste is voor [gemachtigde] belangrijker dan het verkrijgen van een uitspraak op het wrakingsverzoek. De overige vier wrakingsverzoeken zijn door de wrakingskamer behandeld op de zitting van 2 augustus 2024. Aan het eind van die zitting heeft [gemachtigde] deze wrakingsverzoeken ook ingetrokken. Reden daarvoor is dat volgens [gemachtigde] wrakingsverzoeken eigenlijk nooit door de wrakingskamer worden toegekend en dat de wrakingsverzoeken daarom overbodig zijn.
6. Op 2 september 2024 is aangekondigd dat in zaken nrs. 202304928/1/A3, 202401694/1/A3 en 202401698/1/A3 uitspraak zal worden gedaan op 4 september 2024. Op 3 september 2024 heeft [gemachtigde] in alle vijf zaken een nieuw wrakingsverzoek ingediend. Dat is het verzoek dat in deze procedure voorligt en gaat over staatsraden Van Altena, Bangma en Den Heyer.
Wrakingsverzoek
7. De Afdeling merkt allereerst het volgende op. Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dat staat in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De gronden die [verzoeker] heeft aangevoerd in zijn wrakingsverzoek dat hij op 2 augustus 2024 heeft ingetrokken, kan hij gelet op deze bepaling niet opnieuw aanvoeren in de voorliggende procedure. Die feiten en omstandigheden waren hem immers al enkele weken voorafgaand aan het wrakingsverzoek van 3 september 2024 bekend en waren voor hem toen ook aanleiding voor het indienen van een wrakingsverzoek. Dat betekent dat in de voorliggende procedure alleen feiten en omstandigheden van na het ingetrokken vorige verzoek beoordeeld worden.
8. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht dat het om drie nieuwe feiten en omstandigheden gaat waardoor de rechterlijke onpartijdigheid volgens hem schade lijdt. Ten eerste heeft hij erop gewezen dat zijn zaak is geclusterd met de vier andere zaken. Door de aankondiging dat op 4 september 2024 al uitspraak zou worden gedaan in drie van de vijf zaken, wordt de clustering doorbroken. Er wordt daardoor een voorschot genomen op de uitkomst in de andere twee zaken die nog inhoudelijk moeten worden behandeld. Ten tweede heeft [gemachtigde] aangifte gedaan tegen de gewraakte staatsraden. Ten derde hebben de staatsraden herhaaldelijk een poging gedaan om in de drie zaken waarin op 2 september 2024 de uitspraken waren aangekondigd die uitspraken openbaar te maken, terwijl in alle zaken inmiddels weer een wrakingsverzoek in behandeling was. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft [verzoeker] geen vertrouwen meer in een onpartijdige behandeling van zijn zaak door staatsraden Van Altena, Bangma en Den Heyer.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
9. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
10. Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
11. Hierna zal de Afdeling onder 12 tot en met 15 de drie door [verzoeker] naar voren gebrachte nieuwe feiten en omstandigheden beoordelen.
12. Het feit dat in drie van de vijf geclusterde zaken (202304928/1/A3, 202401694/1/A3 en 202401698/1/A3) op 4 september 2024 uitspraak zou worden gedaan, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid van de staatsraden in deze zaak schade zou kunnen leiden. Zaken nrs. 202401694/1/A3 en 202401698/1/A3 zijn samen op zitting behandeld, daarna is zaak nr. 202304928/1/A3 apart behandeld evenals zaak nr. 202306023/1/A3. In die laatste zaak heeft [gemachtigde] een wrakingsverzoek ingediend voor alle vijf zaken, waardoor de behandeling ter zitting in zaak nr. 202306023/1/A3 is geschorst en niet meer aan de behandeling ter zitting van zaak nr. 202204762/1/A3 is toegekomen. Voor zover [verzoeker] betoogt dat met het uitspraak doen in drie van de vijf zaken een voorschot wordt genomen op de uitkomst in de beide andere zaken en dat afbreuk doet aan de rechterlijke onpartijdigheid en staatsraad Den Heyer niet onpartijdig is omdat hij via de beraadslaging in deze zaak de uitspraak in zaak nr. 202204762/1/A3 probeert te beïnvloeden en staatsraden Van Altena en Bangma hem daarvan niet weerhouden, verwijst de Afdeling naar wat zij daarover al heeft overwogen in haar uitspraak van 1 juli 2024 in zaak nr. 202401964/1/A3, ECLI:NL:RVS:2024:2658, onder 4.2 en 5.1. Het is de Afdeling duidelijk dat [verzoeker] het met die uitspraak niet eens is, maar het middel van wraking dient er niet toe om een eerdere uitspraak over eenzelfde wrakingsgrond ter discussie te kunnen stellen. 13. Voorts geldt dat het enkele feit dat een partij aangifte jegens een staatsraad doet, op zichzelf niet betekent dat dit de onpartijdigheid van desbetreffende staatsraad aantast, niet in objectieve zin en ook niet in die zin dat de aangever een objectief gerechtvaardigde vrees zou kunnen hebben dat die staatsraad daardoor vooringenomenheid jegens hem koestert. [verzoeker] onderkent dit ook, nu hij in zijn wrakingsverzoek en nogmaals ter zitting heeft toegelicht dat het feit dat er aangifte is gedaan, niet direct een reden voor toewijzing van het wrakingsverzoek kan zijn, omdat daarmee het wrakingsinstrument kan worden misbruikt. Hij betoogt dat dat in dit geval anders is vanwege de in zijn ogen evidente aard van de (ambts)misdrijven waarvan [gemachtigde] aangifte heeft gedaan. Anders dan [verzoeker] daarmee suggereert, is het niet aan de Afdeling om over de gegrondheid van de aangifte te oordelen. Dat [verzoeker] zelf meent dat de aangifte tot vervolging van de betrokken staatsraden zal (moeten) leiden, leidt niet tot de conclusie dat de staatsraden jegens hem niet langer onpartijdig zijn. Overigens is niet gebleken dat aan deze aangiftes opvolging is gegeven door de bevoegde autoriteiten. [verzoeker] heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
14. Voor zover [verzoeker] tot slot heeft betoogd dat staatsraden Van Altena, Bangma en Den Heyer niet onpartijdig zijn, omdat zij meerdere pogingen hebben gedaan om drie van de vijf uitspraken openbaar te maken terwijl de Afdeling in alle vijf zaken na de eerste aankondiging van die openbaarmaking een wrakingsverzoek had ontvangen, is het volgende van belang. [gemachtigde] heeft in alle vijf zaken bij brief van 26 augustus 2024 het volgende aan de gewraakte staatsraden geschreven:
"Eerder vandaag heb ik in verband met de rol die u speelt bij de behandeling van de zaken die bij uw Afdeling bekend zijn onder bovengenoemde nummers bijgaande aangifte tegen u gedaan. Naar ik veronderstel zult u in het licht van deze aangifte ook zelf wel inzien dat u inmiddels te zeer partij bent geworden in de zaken van mijn cliënten en die van mijzelf om deze nog langer te kunnen behandelen. Het ligt daarmee in de rede dat u in casu een verzoek zult indienen om zich te mogen verschonen. Mocht u daartoe niet bereid zijn dan wensen wij van de wrakingskamer te vernemen of deze het nog langer verantwoord acht dat u met de verdere behandeling van de verschillende zaken wordt belast. Ik vertrouw er echter gaarne op dat u het daar niet nogmaals op zult laten aankomen."
De Afdeling stelt vast dat [gemachtigde] met deze brief wederom duidelijk heeft gemaakt dat hij meent dat de staatsraden zich naar aanleiding van de door hem gedane aangiften zouden moeten verschonen, ook nadat hij de wrakingsverzoeken van 16 juli 2024 heeft ingetrokken. De beslissing zich al dan niet te verschonen is aan een staatsraad. Een partij kan daarom niet verzoeken. Een partij die meent dat een staatsraad de zaak niet kan behandelen op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, staat het middel van de wraking ten dienste, zoals [gemachtigde] ook weet en aankondigt in zijn brief van 26 augustus 2024. De staatsraden hebben klaarblijkelijk geen reden gezien zich te verschonen. Het onderhavige wrakingsverzoek is niet eerder ontvangen dan op 3 september 2024. Dat is naar aanleiding van en na de aankondiging op 2 september 2024 dat in drie van de vijf uitspraken op 4 september 2024 uitspraak zou worden gedaan. Direct na binnenkomst van de wrakingsverzoeken zijn de procedures geschorst in afwachting van de beslissing op de wrakingsverzoeken en is openbaarmaking van die drie uitspraken geannuleerd. Uit deze gang van zaken kan niet de conclusie getrokken worden dat de staatsraden in weerwil van de wrakingsverzoeken gepoogd hebben om drie uitspraken openbaar te maken en dat daardoor hun onpartijdigheid in het geding is.
15. Dat vervolgens in de twee weken daarna nog tot twee keer toe op de website en via de e-mailservice is aangekondigd dat de drie uitspraken in zaken nrs. 202304928/1/A3, 202401694/1/A3 en 202401698/1/A3 openbaar gemaakt zouden worden, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel het ongelukkig is dat deze aankondigingen hebben plaatsgevonden en begrijpelijk is dat dit vragen heeft opgeroepen, is mede door de griffier van de wrakingskamer en de woordvoerder van de Afdeling toegelicht dat er geen uitspraken voor openbaarmaking klaarstonden en dat het systeem om onduidelijke redenen - mogelijk veroorzaakt door de eerdere annulering van de openbaarmaking - ten onrechte deze aankondigingen heeft gedaan. In alle zaken waren echter wrakingsverzoeken in behandeling waardoor de procedures waren geschorst, zodat het doen van uitspraak niet aan de orde was. Ter zitting is voor deze gang van zaken excuses aangeboden. Niet gebleken is dat de staatsraden met deze ongelukkige gang van zaken enige bemoeienis hebben gehad en in weerwil van de voorliggende wrakingsverzoeken gedurende de schorsing van de procedures pogingen hebben gedaan om de uitspraken in de bodemprocedures alsnog te doen en openbaar te maken.
16. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Misbruik van bevoegdheid
17. Zoals onder 1 tot en met 6 weergegeven, zijn in de vijf zaken waarbij [gemachtigde] zelf partij is of als gemachtigde betrokken is, inmiddels op 1 en 10 juli 2024 wrakingsbeslissingen genomen, zijn opvolgende wrakingsverzoeken op 22 juli 2024 en 2 augustus 2024 ingetrokken en is met de beslissing van vandaag wederom op een wrakingsverzoek beslist. [gemachtigde] heeft met de onder 14 vermelde brief van 26 augustus 2024 de staatsraden gevraagd om een verschoningsverzoek in te dienen onder de vermelding dat hij anders een wrakingsverzoek zal indienen. In zijn daaropvolgende wrakingsverzoek van 3 september 2024 schrijft hij over de eerdere intrekking van zijn wrakingsverzoek tijdens de zitting op 2 augustus 2024:
"(…) dat ik de verzoeken die indertijd met de wrakingskamer heb besproken aan het eind van de zitting heb ingetrokken, in de veronderstelling dat u vervolgens wel het fatsoen zou hebben om een verzoek in te dienen om zich te mogen verschonen. Het feit dat u dit ondanks alles wat dezerzijds bij de wrakingskamer is aangevoerd niet blijkt te hebben gedaan is een volgende reden om u thans opnieuw te wraken."
Door een wrakingsverzoek in te dienen om dat vervolgens weer in te trekken menende dat de desbetreffende staatsraden dan wel een verzoek zullen moeten doen om zich te verschonen en door daarna nogmaals om verschoning te verzoeken onder dreiging van een opvolgend wrakingsverzoek, waarbij bovendien wrakingsgronden waarop al eerder was beslist opnieuw worden opgevoerd, wordt het wrakingsinstrument aangewend voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Door deze handelswijze frustreert [gemachtigde] een geordende proceduregang. Daarbij is ook van belang dat [gemachtigde] in deze procedure grotendeels dezelfde gronden aanvoert als in de procedure waarin hij zijn wrakingsverzoek heeft ingetrokken. Hij had over die gronden een uitspraak kunnen krijgen, maar zag daar na behandeling van de verzoeken op een zitting van de wrakingskamer van af. Naar het oordeel van de Afdeling moet de handelswijze van [gemachtigde] gelet op deze omstandigheden worden gekwalificeerd als misbruik van de bevoegdheid om een verzoek om wraking in te dienen. Daarmee wordt ook misbruik van die bevoegdheid aan [verzoeker] tegengeworpen.
18. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om op grond van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van [verzoeker] in deze zaak, niet in behandeling wordt genomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
960