ECLI:NL:RVS:2024:418
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat het recht op bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG, ook wel de Richtlijn Tijdelijke Bescherming genoemd, en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 januari 2024 in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hadden ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd. Dit leidde tot de conclusie dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling niet op 4 september 2023 kon eindigen, wat de grief van de vreemdeling valide maakte.
In de uitspraak van 5 februari 2024 verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De Raad van State oordeelde dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling van rechtswege eindigt op 4 maart 2024, en dat het aan de staatssecretaris is om te bepalen hoe dit aan de vreemdeling wordt meegedeeld. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.