202301752/1/R1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Crystal Vastgoed B.V., gevestigd in Weesp, gemeente Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2023 in zaken nrs. 22/64 en 22/1223 in het geding tussen:
Crystal Vastgoed B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Weesp, thans: Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2021 heeft het college de aanvraag van Crystal Vastgoed B.V. om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een hotel op de tweede verdieping van het bedrijfspand gelegen aan de Pampuslaan 42 in Weesp (hierna: het perceel) buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 16 december 2021 heeft het college het door Crystal Vastgoed B.V. daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en geweigerd aan haar een omgevingsvergunning te verlenen.
Op 3 januari 2022 heeft Crystal Vastgoed B.V. het college verzocht om bekendmaking van de omgevingsvergunning van rechtswege.
Bij uitspraak van 17 februari 2023 heeft de rechtbank het door Crystal Vastgoed B.V. tegen het besluit van 16 december 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij geen proceskosten in bezwaar zijn toegekend en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit van 16 december 2021. Verder heeft de rechtbank het door Crystal Vastgoed B.V. ingestelde beroep tegen het niet tijdig bekend maken van de vergunning niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Crystal Vastgoed B.V. hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar Crystal Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat in Amstelveen, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. de Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Crystal Vastgoed B.V. heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een hotel op de tweede verdieping van het bedrijfspand op het perceel. Omdat deze aanvraag volgens het college onvolledig was en Crystal Vastgoed B.V. op verzoek van het college niet tijdig alle gevraagde gegevens alsnog had overgelegd, heeft het college op 6 juli 2021 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Naar aanleiding van het bezwaar van Crystal Vastgoed B.V. heeft het college bij besluit van 16 december 2021 het besluit van 6 juli 2021 herroepen en de gevraagde vergunning geweigerd. De reden hiervoor is een negatief stedenbouwkundig advies over het hotelconcept. Het college is niet bereid een hotel toe te staan op een bedrijventerrein waar bedrijven met een milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. Volgens Crystal Vastgoed B.V. was het college niet bevoegd de omgevingsvergunning te weigeren omdat zij op 29 juli 2021 al een vergunning van rechtswege heeft verkregen. De rechtbank is het op dit punt niet eens met Crystal Vastgoed B.V.. Dit betekent volgens de rechtbank ook dat het beroep van Crystal Vastgoed B.V. tegen het niet tijdig publiceren van de vergunning van rechtswege niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft verder de beroepsgrond van Crystal Vastgoed B.V. dat het college de omgevingsvergunning anderszins ten onrechte heeft geweigerd, in strijd met de goede procesorde geacht, zodat de rechtbank niet op deze beroepsgrond is ingegaan. Crystal Vastgoed B.V. is het op deze onderdelen niet eens met de uitspraak van de rechtbank.
Is een vergunning van rechtswege verkregen?
3. Crystal Vastgoed B.V. betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat door de herroeping van het besluit van 6 juli 2021 een vergunning van rechtswege is ontstaan waardoor het college in het besluit op bezwaar niet meer op de aanvraag mocht beslissen. Zij voert daartoe ook aan dat het college het wettelijk systeem misbruikt door haar aanvraag eerst buiten behandeling te laten om vervolgens naar aanleiding van haar bezwaar daartegen de gevraagde vergunning zonder een voorafgaande inhoudelijke behandeling en buiten de wettelijke beslistermijn te weigeren.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er na het herroepen van de buitenbehandelingstelling in de bezwaarfase niet alsnog van rechtswege vergunning is verleend. Artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat wanneer niet tijdig wordt beslist op een aanvraag tot het geven van een beschikking, die gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven. Een besluit tot buitenbehandeling stellen is ook een beslissing op een aanvraag. Met het besluit van 6 juli 2021 is op de aanvraag van 20 mei 2021 tijdig een besluit genomen, zodat geen omgevingsvergunning van rechtswege meer kan ontstaan. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:157, onder 4.2. De omstandigheid dat het besluit van 6 juli 2021 om de aanvraag van 20 mei 2021 buiten behandeling te stellen, bij besluit van 16 december 2021 is herroepen naar aanleiding van het bezwaar van Crystal Vastgoed B.V., leidt er niet toe dat er alsnog een omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven, die het college bekend had moeten maken. Nadat eenmaal tijdig een besluit op een aanvraag is genomen en bekendgemaakt, kan geen vergunning van rechtswege meer ontstaan. De rechtbank is onder 8 in haar uitspraak gemotiveerd op die beroepsgrond ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in dat oordeel van de rechtbank. De Afdeling wijst daarbij ter vergelijking nog op haar uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4631, onder 4.1. De Afdeling voegt daaraan toe dat zij de stelling van Crystal Vastgoed B.V. dat het college het wettelijk systeem misbruikt door de wijze waarop het heeft besloten op haar aanvraag, niet deelt. Het college heeft naar aanleiding van het bezwaar van Crystal Vastgoed B.V. besloten het besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten, te herroepen. Het college is dan gehouden een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Dat het college de gevraagde vergunning alsnog heeft geweigerd, is niet in strijd met het wettelijk systeem. Het betoog faalt.
Is er sprake van strijd met de goede procesorde?
4. Crystal Vastgoed B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij in strijd met de goede procesorde eerst op zitting bij de rechtbank en daarmee te laat heeft aangevoerd dat het besluit van 16 december 2021 in strijd is met artikel 7:9 van de Awb en het college het "Haalbaarheidsonderzoek Sinner Hotel" niet bij zijn beoordeling in heroverweging heeft betrokken. Zij wijst erop dat dit rapport door het college bij de rechtbank is ingediend tezamen met andere processtukken en dus al bij haar en het college bekend was. Dat geldt ook voor de door haar kort voor de zitting ingebrachte memo van 3 september 2020, die van het college zelf is en bovendien van beperkte omvang is. Volgens Crystal Vastgoed B.V. is de door haar op zitting naar voren gebrachte grond niet complex en wordt het college niet benadeeld door een inhoudelijke beoordeling daarvan door de rechtbank, terwijl zij wel onevenredig wordt benadeeld door het niet behandelen van die beroepsgrond.
4.1. De rechtbank heeft de onder 4 weergegeven grond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing mogen laten omdat die beroepsgrond te laat was ingediend. De Afdeling verwijst naar de door de rechtbank gegeven motivering onder 12 van haar uitspraak. De Afdeling kan zich hierin vinden. De Afdeling voegt daaraan toe dat Crystal Vastgoed B.V. tot aan de zitting bij de rechtbank slechts heeft geprocedeerd over het al dan niet hebben verkregen van een vergunning van rechtswege en geen gronden heeft aangevoerd die zien op de inhoudelijke reden waarom is geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. De omstandigheid dat de rechtbank volgens Crystal Vastgoed B.V. wel over de relevante stukken beschikte om deze grond te kunnen beoordelen, doet niet af aan de overige door de rechtbank van belang zijnde redenen om het eerst ter zitting aanvoeren van de desbetreffende beroepsgrond in strijd met de goede procesorde te vinden. De Afdeling volgt Crystal Vastgoed B.V. verder niet in haar stelling dat dat wat zij heeft aangevoerd geen enkele voorbereiding van de zijde van het college behoeft. Anders dan Crystal Vastgoed B.V. betoogt, is artikel 7:9 van de Awb geen bepaling van openbare orde waaraan de rechter een besluit ambtshalve moet toetsen, zodat ook hierin geen reden is gelegen dat de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond had moeten overgaan.
In hoger beroep wordt ook niet aan de behandeling van de hiervoor onder 4 genoemde grond toegekomen. Omdat het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en dat wat Crystal Vastgoed B.V. heeft aangevoerd voor de Afdeling geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat die beroepsgrond in eerste aanleg te laat naar voren is gebracht, kan in hoger beroep evenmin aan behandeling van deze grond worden toegekomen. Daarbij betrekt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853, onder 10.3, dat in een hoger beroep in een omgevingsrechtelijke zaak, zoals hier aan de orde is, alleen gronden kunnen worden aangedragen die ook in beroep zijn aangevoerd. Niet is uitgesloten dat het toestaan van één of meer nieuwe gronden in hoger beroep kan leiden tot benadeling van eventueel derde-belanghebbenden. Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
374